Frank Mill ziet het gebeuren. Hij versnelt meteen als de terugspeelbal van Ronald Koeman op doelman Hans van Breukelen iets te zacht is. Mill, een kleine Duitse aanvaller, sprint erachteraan. Recht op het doel af, Van Breukelen komt aangevlogen om erger te voorkomen.
De keeper schiet de bal wild weg, net voor Mill en hij tegen elkaar opbotsen. Mill ligt kermend op het veld, Van Breukelen buigt zich driftig over hem heen. Hij schreeuwt iets in zijn linkeroor. „Het ging over de Tweede Wereldoorlog”, zegt Mill nu terugblikkend tegen NRC.
„Ik ben verbaasd dat Frank dat zegt”, reageert Van Breukelen. Hij is ervan overtuigd dat hij alleen maar „scheiße” zei. Wel erkent hij dat hij aanvoerder Lothar Matthäus later in de wedstrijd „ich hoffe dass du fokking sterbst” heeft toegebeten.
Het zijn slechts twee van de vele incidenten in de halve finale van het EK voetbal tussen West-Duitsland en Nederland, dinsdagavond 21 juni 1988 in het Volksparkstadion in Hamburg. Een klassieker is de foto waarop verdediger Ronald Koeman lachend zijn kont afveegt met het wedstrijdshirt van Olaf Thon.
Voor met name jongere generaties zijn het verwarrende, zo niet beschamende beelden. Niet alleen wordt er gescholden en geïntimideerd, er wordt ook aan haren getrokken, geschopt en gebeukt. „Het voelde als een oorlog”, zegt Mill.
Vanuit Nederlands perspectief zou je kunnen zeggen: deze confrontatie móést een keer plaatsvinden. Om stoom af te blazen. Om de rekening van het als zo onrechtvaardig gevoelde verlies van de WK-finale van 1974 tegen West-Duitsland te vereffenen. Om de ‘arrogante’ Duitsers, die zo vaak ‘lelijk’ wonnen en al sinds 1956 ongeslagen waren tegen Nederland, een keer pijn te doen. Om af te rekenen met latente haatgevoelens, gevoed door oorlogssentiment onder met name oudere generaties.
‘Oma, wij hebben je fiets gevonden’, stond op een spandoek in Hamburg, een verwijzing naar door de bezetter opgeëiste fietsen tijdens de oorlog. „In 1940 kwamen zij, in 1988 kwamen wij”, zongen Oranje-fans dagen later nog, noteerde de toenmalig NRC-correspondent in West-Duitsland. ‘Bevrijdingsdag II’, werd het duel jaren terug genoemd in een kop boven een terugblik in de Volkskrant.
Vaststaat dat de verhoudingen sindsdien drastisch zijn verbeterd. Uit onderzoeken blijkt dat Nederlanders vanaf grofweg midden jaren negentig, toen onderlinge voetbalconfrontaties nog dikwijls uitliepen op rellen, steeds positiever over Duitsers zijn gaan denken. Inmiddels geldt de Bondsrepubliek meer als fijne buur dan als foute vijand.
Deze zondag keert Oranje terug naar Hamburg, voor het eerste groepsduel op het EK tegen Polen. Met Ronald Koeman als bondscoach en zijn broer Erwin als assistent. Met welk gevoel kijken de hoofdrolspelers van toen terug op die halve finale, aan Nederlandse maar vooral ook aan Duitse kant? Wat voor impact had de wedstrijd voor hen persoonlijk? En welke betekenis geven zij er 36 jaar later aan?
Kaaskoppen
Frank Mill voelt de fysieke overmacht. Hij raakt al geïmponeerd in de spelerstunnel, iets voor 20.15 uur, 21 juni 1988. Voorop bij Oranje gaat aanvoerder Ruud Gullit, die boven de Duitsers uittorent. Verderop loopt Frank Rijkaard, een kop groter dan Mill. Wát een verschijningen, denkt hij.
Het is die uitstraling, de gebaren, de strakke blikken die indruk maken. „Nederland was favoriet en zo traden ze ook naar voren”, zegt Mill. Met een aura van onoverwinnelijkheid. „Niet zozeer arrogant als wel vastbesloten. Ze konden niet verliezen en dat voelde ik ook als speler.”
In Nederland is Mill (nu 65) goeddeels onbekend, maar in Duitsland is hij een grote voetbalnaam. Vanwege de 253 goals die hij scoorde in de Bundesliga én vanwege een doelpunt dat hij niet maakte. Mills bekendste actie is een grandioze misser tijdens een uitwedstrijd met Borussia Dortmund tegen Bayern München, toen hij de keeper omspeelde en voor open doel op de paal schoot. Als Mill wordt gebeld om terug te blikken, gaat het vaak over dat moment.
Fatsoenlijke aanvallen zijn er nauwelijks, het is vooral trekken, schoppen en schelden
Naar de halve finale van 1988 vraagt in Duitsland niemand hem. Toch is het duel tegen Nederland een van de grootste uit zijn loopbaan, vertelt Mill in een hotel in Essen. Al vóór de aftrap had hij er een slecht gevoel over. Hij herinnert zich de Duitse kranten als „tamelijk humaan” voor de Duitse ploeg. Nederland was licht in het voordeel, was de analyse. Mill zag dat anders: „Nederland was echt veel beter.”
Vanaf het eerste fluitsignaal ervaart Mill de wedstrijd als ongekend grimmig. Fatsoenlijke aanvallen zijn er nauwelijks, het is vooral trekken, schoppen en schelden. Daarom noemt hij het een oorlog, nog altijd. Hij maakte een dergelijke giftige sfeer alleen mee tijdens derby’s tussen Schalke en Dortmund. „En tijdens een uitwedstrijd bij FC Magdeburg, destijds nog DDR, waar de politie op de tribune zat.”
De vijandigheid van Oranje-spelers raakte hem niet persoonlijk, terugkijkend kan hij er zelfs enig begrip voor opbrengen. „Ik denk dat alles bij de Nederlanders nog uit hun opvoeding en schooltijd kwam. Daar leerden ze over de Duitse bezetting, Duitsers zijn slecht, die hebben hier de dienst uitgemaakt, huizen bezet. Zoals wij werden opgevoed met een zeker gevoel van arrogantie richting Nederlanders.” Want Hollanders waren „kaaskoppen”, een even clichématige als laatdunkende perceptie die daadwerkelijk zijn weg vond in de Duitse opvoeding, zegt hij.
Mill heeft van enig superioriteitsgevoel nooit last gehad, zegt hij, zoals hij ook nooit een hekel heeft gehad aan Oranje. De wedstrijd heeft zijn beeld van Nederland ook niet veranderd. Wel merkte de aanvaller dat „de haat”, zoals hij het noemt, na 1988 snel afnam. In hoeverre de overwinning van Oranje een rol heeft gespeeld in die matiging van sentimenten, vindt hij moeilijk te zeggen. „De huidige generaties zijn ook gewoon heel anders. En het is nu, veel meer dan toen, een multicultimaatschappij.”
Rancune
Als de deur van de kleedkamer van het Duitse team opendraait, valt het oog van Hans van Breukelen op de spierwitte outfit met zwarte, rode en goudgele banen. Zodra ze dat shirt aantrekken, groeien de Duitsers, is zijn theorie. In spierkracht, in mentale superioriteit. Alsof die gasten zich oppompen. Maar nu is het anders, merkt hij, wanneer de Duitse spelers hun tegenstander aankijken. „Jullie vandaag niet”, straalt Oranje uit, in de catacomben van het Volksparkstadion.
De kaaklijn van Van Breukelen staat misschien nog iets strakker dan gebruikelijk voor grote wedstrijden. Hij is bijna in trance, zó geconcentreerd. Want als er deze avond iemand ten koste van alles wil winnen, is hij het wel, de voormalige misdienaar uit Utrecht, die met meer volharding dan talent het profvoetbal wist te halen. Niemand die dit duel – het zal de wedstrijd van zijn leven worden – zo intens beleeft als Van Breukelen.
Veel komt voor hem samen in Hamburg. Zijn vader sprak thuis altijd over ‘moffen’, vertelt Van Breukelen in de kantine van zijn oude club in De Bilt. Zijn ouders runden samen een melkzaak die in de oorlog werd ingekwartierd. „Zij moesten alles doen wat de Duitsers wilden. Mijn vader had weinig goede woorden voor ze over.” Hij benadrukt dat hij dat vijandbeeld niet een-op-een van hem overnam, maar het anti-Duitse sentiment kreeg hij wel mee.
Spijt heeft Hans van Breukelen niet, zegt hij. Het was nu eenmaal de tijdgeest
Voor Van Breukelen wordt het persoonlijker door de WK-finale van 1974. Zeventien was hij toen hij in een oranje shirt van zijn broer voor de tv zat. Het misschien wel beste Nederlands elftal ooit – met Johan Cruijff en Willem van Hanegem – ziet hij verliezen van West-Duitsland. Bernd Hölzenbein gaat gretig naar de grond bij een tackle: West-Duitsland krijgt een strafschop, komt op 1-1, waarna Gerd Müller de winnende maakt. Sindsdien is de schwalbe een bekend begrip in Nederland en krijgen Duitsers de reputatie van ‘aanstellers’. Dat schrijver Auke Kok later de mythe ontkracht dat Oranje onterecht heeft verloren, verandert daar weinig aan.
Wat niet helpt, is dat diezelfde Duitsers de overwinning er bij het buurland fijntjes inwrijven met een grap, zegt Van Breukelen (nu 67). Een die hij zich nog altijd herinnert. Waarom Nederlanders lange oren hebben? Omdat hun vaders hen aan de oren omhoog tilden zodat ze over de grens konden kijken: „Kijk, dáár woont de wereldkampioen.”
Of dit daadwerkelijk een running gag was in Duitsland of een Nederlandse overdrijving die het stereotype versterkt, doet niet ter zake; bij Van Breukelen roept de sportieve suprematie van de grote rivaal al op jonge leeftijd hevige emoties op. Met een mengeling van verbittering en revanchegevoelens groeit hij op, een gevoel dat later wordt versterkt door zijn eigen sportieve ervaringen. Met FC Utrecht en PSV verliest hij „iedere keer” van Duitse clubs, terwijl de Nederlandse teams toch het betere voetbal spelen.
Al zijn het niet alleen de Duitsers, óók het Oranje van 1974 zorgt voor frustratie en rancune. Die spelers spreken met dédain over de lichtingen na hen, vindt Van Breukelen. „Ze noemden ons mooi-weervoetballers, spelers zonder ruggengraat, een patatgeneratie. Maar ze hadden zélf nooit van de Duitsers gewonnen.” Bij het EK van 1980 werd hij regelmatig getreiterd en gekleineerd door spelers van die oudere lichting – de jonge keeper was een makkelijk slachtoffer, omdat hij snel hapte.
Voor de halve finale denkt Van Breukelen even terug aan de pijn van 1974. Dit is de kans om in één klap van alle „nare gevoelens” en „dat gezeik van die oude generatie” af te zijn. En de Duitsers na meer dan drie decennia weer een keer te verslaan, inclusief de in Nederland zo impopulaire sterspelers Lothar Matthäus en Rudi Völler.
„We zijn met z’n allen over grenzen gegaan”, zegt Van Breukelen terugblikkend. Hij zeker. Hij gaat voorop, in het uitdagen, zuigen, irriteren. Zijn uitbrander aan het adres van Matthäus wordt een legendarische. Zijn oude leraar Duits stuurde hem later een brief dat het niet ‘Ich hoffe dass du fokking sterbst’ had moeten zijn, maar stirbst.
Spijt heeft hij niet. Het was nu eenmaal de tijdgeest, zegt hij. En juist dankzij die verbetenheid, dat opgeklopte vijandbeeld, was Oranje die avond in staat Duitsland te verslaan, denkt de keeper.
De zondebok
Uli Borowka, een snoeiharde Duitse verdediger met de bijnaam ‘de bijl’, verwondert zich. In en rond de kleedkamer is het onrustig na de halve finale. „Vechtpartijen en zo”, zegt hij terugblikkend. „Persoonlijk was ik erg verrast dat er zoveel vijandigheid was van de Nederlandse kant. Het was respectloos. De hele zaak werd te veel opgejut door de Nederlandse ploeg. Het was absoluut overdreven.”
Hij ziet die avond een nieuwe, duistere kant van Nederlanders. Borowka (nu 62) is gesteld op het buurland, ging er in zijn jeugd regelmatig op bezoek bij zijn oom en tante. „Ik heb altijd een speciale band met Nederland gehad. Ik vind het nog steeds leuk om met mijn dochter naar Amsterdam te reizen.”
Uli Borowka ziet die avond een nieuwe, duistere kant van Nederlanders
Borowka had het zwaar tijdens het EK. Als nieuwkomer in het nationale team was hij een buitenbeentje. Vrienden in de selectie had hij niet. De speler van Werder Bremen lag niet goed in de groep, werd voor zijn gevoel extra kritisch bekeken omdat hij een bedreiging zou vormen voor de gevestigde orde. „Doordat ik zo’n harde jongen was, mochten ze me niet.”
De verwachtingen in West-Duitsland zijn hoog, kort voor de halve finale. In eigen land, moest de ploeg Europees kampioen worden. „Zonder mitsen en maren. Een andere mogelijkheid was er niet.” Het zorgde voor veel spanning bij Borowka, die verder opliep voor het duel met Oranje. „Ik was heel erg zenuwachtig, worstelde er echt mee.”
Zijn directe tegenstander die avond is Ruud Gullit, op dat moment een internationale ster in wording. Borowka, een klassieke mandekker, volgt hem overal op het veld. „Dat ik mee mocht doen aan deze wedstrijd, was een droom. Een van de mooiste dingen uit mijn carrière.”
Toch eindigt het toernooi voor hem in een persoonlijk drama. „Na de nederlaag tegen Nederland hadden we een zondebok nodig en dat werd ik. De strekking was: Uli Borowka verloor de wedstrijd van Nederland.” Hij stopt als international, het duel is meteen de laatste van zijn in totaal zes interlands. „Ik had er genoeg van.” Borowka viel terug in een zware alcoholverslaving, waar hij al sinds zijn tienerjaren mee worstelde en later een boek over schreef.
Toch hield hij nog iets bijzonders over aan het duel. Terwijl Ronald Koeman buiten druk was met het shirt van Thon, griste Borowka in de kleedkamer het shirt van de Nederlander met rugnummer vier mee. „Ik wist toen niet dat het van hem was.” Hij bewaarde het jarenlang in een zak in zijn garage, keek er niet meer naar om. Als Borowka op een dag wordt gebeld door een Nederlandse verzamelaar, verkoopt hij het. „Toen besefte ik pas dat het van Koeman was.”
Brutaler
Natuurlijk ziet Erwin Koeman ook wel eens een Duitser over het veld rollen. Schwalbe, denkt hij dan. Zoals bij Frank Mill. Of bij Lothar Matthäus. Dat de Duitse aanvoerder niet zijn favoriete spelers was, durft hij terugblikkend wel te zeggen. „Maar ik had ook waardering voor hem. Hoe hij voetbalde, met intensiteit, snelheid en technisch goed. En eentje waar je inderdaad wel eens ruzie mee kan krijgen.”
Erwin Koeman (62), anderhalf jaar ouder dan Ronald, beseft hoe selectief de verontwaardiging was die Oranje voelde over het vermeend aanstellerige gedrag van de tegenstander. Want een schwalbe, die maakte hij zelf ook wel eens. „Als wij het doen, is het mooi. Als zij het doen, zijn het ‘die Duitsers’.”
Anti-Duitse gevoelens kent hij nauwelijks. Al sinds zijn jeugd is hij liefhebber van het Duitse voetbal. Vrijwel elke week keek hij met zijn vader Martin de befaamde Sportschau, met samenvattingen van de Duitse competitie. Zaterdag, zes uur. „Natuurlijk” deed het verlies in 1974 wel pijn, hij was dertien.
Dat het sentiment op latere leeftijd misschien meer leefde bij zijn broertje Ronald, wist hij wel. Maar niet in deze mate. „Dat heb ik pas werkelijk gezien na de wedstrijd. Dat hij met dat shirt …” Hij maakt de zin niet eens af.
Dat Ronald zoiets in een opwelling kon doen en Erwin niet, is geen toeval. De oudste is rustiger, gereserveerder. „Ronald is iets brutaler. Ik zit altijd op de tweede rij, waar Ronald altijd op rij één zit.” Vader Martin, eenmalig international, was na het incident woest op Ronald. „Hij was er eentje van de normen en waarden”, zegt Erwin over hun in 2013 overleden vader. Hij had het nooit moeten doen, zei Ronald onlangs tegen de NOS.
Erwin, een van de verrassingen in 1988, keert deze zondag samen met Ronald terug in Hamburg. „Bijzonder”, vindt hij dat met name voor hun moeder. Misschien is ze erbij, als haar gezondheid het toelaat. Richting de huidige spelers van Oranje gebruiken de broers hun succes van toen mogelijk om ze extra te prikkelen. Al zal het met een knipoog zijn: „Wij hebben hem al, nu jullie nog.”
Leergeld
Olaf Thon heeft niets in de gaten als Ronald Koeman zijn shirt onteert. Op dat moment is de nummer 10 van West-Duitsland al onderweg naar de kleedkamer.
Pas de volgende dag hoort Thon (nu 58) wat Koeman heeft gedaan. Hij was vooral verbaasd, herinnert hij zich. En waarom uitgerekend met zíjn shirt? De dan 22-jarige Thon voldoet in geen enkel opzicht aan het clichébeeld van de arrogante vechtersbaas waar Duitse voetballers voor moeten doorgaan. Hij is een kleine, technische middenvelder, een spelmaker die opgroeide in Gelsenkirchen en vanwege prijsverschillen als kleine jongen vaak in Nederland kwam om inkopen te doen. Geen type dat ruzie zoekt of provoceert. „Ik ben tamelijk rustig en bedachtzaam”, zegt hij in zijn kantoor op het trainingscomplex van Schalke 04.
Olaf Thon eist geen excuses van Ronald Koeman – die krijgt hij ook niet
Zo reageert hij ook op de actie van Koeman. Thon eist geen excuses – die krijgt hij ook niet – en probeert het voorval snel te vergeten. „Ik heb ook vaak gezegd: ik ben blij dat hij dit met mijn shirt heeft gedaan, en geen harde overtreding op me heeft gemaakt. Natuurlijk heb ik me wel afgevraagd waarom hij dat deed. Het moet de blijdschap zijn geweest dat ze éindelijk de Duitsers hadden verslagen. Ergens begrijp ik dat ook wel.”
Ook aan de rest van die avond in Hamburg denkt Thon zo min mogelijk terug. De vijandigheid, het gebrek aan steun van de eigen fans, de terechte nederlaag – ook Thon erkent dat Oranje een klasse beter was. Toch is de halve finale van cruciaal belang geweest, zegt hij nu, óók voor het Duitse elftal. Dat was op dat moment een team in opbouw, dat door de deceptie in ’88 naar elkaar toe groeide, mentaal sterker werd en twee jaar later wereldkampioen werd na onder meer Oranje te hebben verslagen (in de achtste finale, 2-1).
Thon: „Je hebt die negatieve ervaringen soms nodig om beter te worden. We hadden geleerd van de haat rond de wedstrijd tegen Nederland in 1988, dat we ons daarvan moesten afsluiten en ons eigen spel moesten spelen. In 1990, toen Völler onterecht rood kreeg nadat hij was bespuugd door Rijkaard, konden we daarmee omgaan.”
Net als zijn voormalige teamgenoot Mill zag Thon daarna „een vorm van ontspanning” tussen Oranje en die Mannschaft. Beide landen hadden hun genoegdoening gekregen. „Alle ballast die tussen de landen bestond, van oorlog en historie”, verdween daarmee naar de achtergrond, denkt Thon. En wat hemzelf betreft? Hij heeft „die sentimenten” nooit zo gevoeld, zegt hij. Zijn relatie met Nederland is na 1988 vooral inniger geworden.
„Dat kwam omdat er zoveel Nederlanders naar Schalke kwamen, zoals Youri Mulder, Huub Stevens, Johan de Kock en nog een paar anderen. Nederlanders werden mijn beste vrienden, en dat zijn ze nog steeds.”
Epiloog
Het gaat toch niet weer fout? Oranje is beter, maar in een tegenaanval buitelt Jürgen Klinsmann over het rechterbovenbeen van Rijkaard. Penalty. Van Breukelen probeert Matthäus af te leiden, wijst naar van alles en nog wat, maar de aanvoerder maakt koel 1-0. Woest schopt Van Breukelen tegen de paal, hij had ’m bijna. „Wat een schande is dit eigenlijk hè? Dat dit weer kan gebeuren”, zegt NOS-commentator Jack van Gelder, die concludeert dat Oranje „toch weer een oor wordt aangenaaid”.
Een kwartier voor tijd gaat Marco van Basten al even gemakkelijk naar de grond: strafschop. Ronald Koeman legt aan, kiest de linkerhoek: 1-1. Waarna Van Basten vlak voor tijd de winnende binnenglijdt. Een oranje volksfeest barst los in Hamburg. De Duitse bondscoach Franz Beckenbauer loopt even later de spelersbus van Oranje in om ze te feliciteren en te complimenteren met het goede spel – iets wat grote indruk maakt op de Nederlandse spelers.
Over de betekenis van de beladen overwinning op West-Duitsland is naderhand veel gezegd en geschreven door journalisten, historici en kenners van de Nederlands-Duitse verhoudingen. Volgens germanist en filosoof Paul Sars, verbonden aan de Radboud Universiteit (Nijmegen), heeft de EK-zege voor Nederland onmiskenbaar een „ventielfunctie” gehad.
„Een te volle ballon van frustratie liep leeg”, zegt hij. „Je las destijds ook steeds analyses waarin de bevolkingsaantallen in Nederland en West-Duitsland werden genoemd. Dat wij desondanks betere spelers konden opstellen, betekende dat wij wel heel erg goed moesten zijn. Door die overwinning is veel pijn uit het verleden weggepoetst.”
Sars, die tijdens het EK van 1988 in München werkte aan zijn promotieonderzoek, herinnert zich vooral dat West-Duitsland destijds juist vol bewondering was over het Nederlandse voetbal, de diversiteit in het Oranje-elftal én wat gezien werd als de politieke stabiliteit in het buurland. „Maar dat beseften wij niet”, zegt hij.
Historicus en Duitslandkenner Friso Wielenga stelt in Van vijand tot bondgenoot, zijn boek over de naoorlogse Nederlands-Duitse verhoudingen, dat niet zozeer sprake was van een afrekening met historische trauma’s. Het draaide eerder om het botvieren van een calimerocomplex ten opzichte van de veel grotere, en doorgaans betere, buurman.
Volgens schrijver Auke Kok speelden beide mee en werd het beeld van de ‘foute Duitser’ in Nederland grif gecultiveerd. „West-Duitsland mocht dan machtiger zijn, op moreel gebied speelde Nederland altijd een thuiswedstrijd”, schrijft hij in zijn 1988 – Wij hielden van Oranje. „Het steeds weer in herinnering brengen van het Duitse oorlogsverleden werd een nationale hobby; een manier om de grote buurman klein te houden.”
Niemand twijfelt eraan dat de relatie sindsdien is genormaliseerd. „Godzijdank”, zegt Olaf Thon. Wordt de vijandigheid van weleer weer een thema in Duitsland als het Nederland treft op het EK? Ongetwijfeld klinken dan weer de standaardgrapjes over fietsen en kaaskoppen, denkt Sars, en zal het shirt-incident van Koeman in Duitse media en talkshows worden gememoreerd. „Maar dan wordt erbij gezegd dat hij spijt heeft van die actie, dat Völler en Rijkaard tegenwoordig vrienden zijn. De spanning is eraf.”