De stem van Tim Hofman (35) klinkt hees, afgelopen weekend was hij ziek. Dat hoeft niet in de krant, zegt hij er meteen achteraan. „Ik vind het niet leuk om het persoonlijk te maken.”
Maar we zitten hier, in een café vlak bij zijn huis, omdat hij een boek schreef over angst, gebaseerd op zijn eigen angsten. „Ik weet natuurlijk dat ik een personage ben in mijn eigen werk. Alleen: de afgelopen jaren wordt er veel meer over mij gepraat. Mijn identiteit wordt in twijfel getrokken en ik ben voor bepaalde mensen gaan staan voor een idee, voor politiek correct en woke. Dat is een fascinerende wending in mijn werkende bestaan.”
Zijn werk, dat is het presenteren van het televisieprogramma Over mijn lijk en van Boos, te zien op YouTube. Beide worden veel bekeken, niet zelden door meer dan een miljoen mensen per aflevering. In de bekendste aflevering van Boos (11 miljoen keer bekeken) vertelden oud-deelnemers over seksueel grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland, waarna dat programma werd stopgezet en er onderzoeken volgden naar de beschuldigingen. En nu schreef Hofman een boek, Goede moed. Het is een pleidooi voor een minder bang bestaan. In elk van de achttien hoofdstukken bespreekt hij een angst; hoe die zich bij hem en in de maatschappij manifesteert en hoe je die zou kunnen loslaten.
Hij had wel hónderd angsten kunnen bespreken, zegt hij, angst is het thema van zijn leven. Ook al ruim voordat afgelopen september een man met een pistool naar het Mediapark in Hilversum kwam met als doel hem dood te schieten.
In het slotwoord schrijf je dat je je besluiten niet meer laat bepalen door angst.
„Overwegend niet. Maar ik scoor niet honderd op honderd. Het is niet van: jullie losertjes moeten dit boek nog lezen, maar bij mij werkt het al. Het boek is voor mij ook een zoektocht.”
Vanaf zijn achttiende werd Hofman jarenlang geplaagd door een angststoornis, die zich uitte in hevige hypochondrie. De eerste paniekaanval kreeg hij de dag nadat hij zijn vwo-examen had gehaald. „Mijn stabiliteit, mijn vaste decor, was natuurlijk ook weg.” Hij voelde zich duizelig en hij dacht dat het mis was, dat hij ziek was. „Het was ook in die zomer dat ik voor het eerst naar een arts ging omdat ik écht wilde dat hij naar mijn longen keek. Mijn moeder werkt in de zorg en zei: dat hoeft niet. Maar ik moest.”
Na die zomer ging hij op kamers wonen en gleed hij steeds verder weg. Hij vertelde er niemand over. „Alleen mijn moeder belde ik soms als ik in paniek was. Als zij zei dat er niks aan de hand was, kon ik weer een uur vooruit. Ik ging voortdurend naar de huisarts, maar een positieve uitslag bij de dokter helpt helemaal niks als je een angststoornis hebt.”
Weet je waarom die angststoornis ontstond?
„Ik denk door een absolute hang naar controle. In een leven dat ik niet controleer, zoals niemand. Er zal ook iets genetisch een rol spelen, ik heb aanleg voor zwaardere gedachten.”
Op je elfde was je voor het eerst depressief.
„Ja, ik voelde toen voor het eerst een zwaarmoedigheid van”, ongemakkelijk lachje, „hoe lang moet ik dit nou nog dóén?”
Wat, leven?
„Ja, bestáán! Dit allemaal voelen en ervaren. Het was alsof de kleur uit mijn bestaan trok, alsof alles valer werd. Zo heb ik het onthouden.”
In de drie jaar dat de angststoornis zijn leven beheerste, beschouwde hij tien paniekaanvallen per dag als een kalm etmaal. „Mijn leven brokkelde af. Ik sloot me af van de dynamiek van een dag, dus de dagen werden heel statisch. Ik dronk en rookte veel en ik zocht geen hulp.” Zijn beste vriend liet soms geld achter in zijn studentenkamer, zodat hij een Turkse pizza kon gaan halen aan de overkant van de straat.
In het najaar van 2010 had hij er genoeg van. „Ik dacht: als ik dít voel de hele tijd en ik zit hier maar een beetje binnen en niks lukt, ja, dan… Dan hoeft het voor mij niet meer.” Hij huivert. „Ik word misselijk als ik eraan terugdenk.”
Hoe voelden die paniekaanvallen?
„Alsof mijn lichaam oververhit raakte. En ik ging die paniekaanvallen onderdrukken, want het mocht er niet zijn. De hypochonderreflex zorgde ervoor dat ik niet beaamde wat er met me aan de hand was. Want dan moest ik een ziektebeeld toegeven, namelijk dat ik een angststoornis had. Ik was de hele dag bezig om dat weg te stoppen. Op een gegeven moment was angstig zijn mijn grootste angst. Dat is venijnig, een soort eindstation van hypochondrie.”
Hoe ben je eruit gekomen?
„Ik ben gaan handelen. Ik ging naar de studentenpsycholoog, en die leerde me praktische denkoefeningen, zoals: is dit een reële gedachte? Ik ging er meer over praten en stopte met roken. Ik ging weer boodschappen doen, daar begint het mee, van die kleine dingen, de deur weer uitgaan. Ik heb me aangemeld bij BNN en ging dingen maken die ik leuker vond dan de studies die ik deed. Het was een bevrijding toen ik, ongeveer anderhalf jaar later, bij een angstige gedachte of paniekaanval kon denken: laat het er maar even zijn. Ik hoefde daar niet meer bang voor te zijn. Ik heb die hypochondrische reflex nog weleens, maar het duurt niet meer zo lang. Wat heel gunstig is, aangezien ik Over mijn lijk maak.”
Hofman is sinds zes jaar de presentator van dat televisieprogramma, waarin gedurende langere tijd ongeneeslijk zieke jonge mensen worden gevolgd. Zijn derde seizoen is net uitgezonden en hij is nu bezig met het vierde. De enige keer dat zijn hypochondrie opspeelde was toen hij aan deelnemer Jeroen, met wie hij bevriend was geraakt, vertelde dat hij last had van tinnitus in zijn oor. „Jeroen zei: ‘O, ik heb ook tinnitus, dat was het eerste symptoom van mijn hersentumor.’ Toen ben ik twee weken door de grond gegaan.”
Het was zijn eigen wens om Over mijn lijk te presenteren. Omdat in dat programma, zegt hij, elke vraag die je stelt urgent is. „Ik voer gesprekken over de essentie van het bestaan in het licht van de dood. Daar valt weinig op af te dingen.” Hij heeft zich nooit afgevraagd of hij wel de geschikte persoon is voor dit programma. Juist omdat hij niet meer wil reageren vanuit angst. „Het voelt alsof ik het onder controle heb.”
Ben je minder bang geworden voor de dood doordat je er de hele tijd mee bezig bent?
„Absoluut. Ik heb mensen vol zelfvertrouwen de dood zien instappen. Daar gaat, dat moet ik erbij zeggen, een heel rouwproces aan vooraf. Maar ik heb ook mensen horen zeggen dat hun ziekte en naderende dood het beste is dat ze ooit is overkomen. Door de afslag die hun leven daardoor nam en door de bullshitfilter die het is.”
Op je veertiende werd je aangereden door een auto. In je boek schrijf je dat je toen ervaarde hoe de dood zou kunnen voelen.
„Het was heel sereen. Ik voelde niets, want mijn lichaam was in shock geraakt, en ik zag niets, want ik had bloed in mijn ogen. Ik vroeg aan een vrouw die bij me was: ben ik dood? Zij zei van niet. Maar in de halve minuut daarvoor dacht ik: als dit het is, dan lig ik hier wel lekker.”
Pas daarna drong het besef tot hem door hoe wispelturig het leven is, en hoe weinig controle hij daarover heeft. „Dat is natuurlijk wel een voorzet geweest voor die hypochondrie.”
Hij wijst naar een litteken op zijn voorhoofd, verstopt in een fronsrimpel, en eentje op zijn neusbrug. „Komt door glas. Pal tussen mijn ogen, hè. En mijn arm lag in twee stukken, ik heb geen schouderkopspier meer.” Hofman schuift de mouw van zijn zwarte T-shirt omhoog en toont een groot litteken op zijn linkerschouder. „Ik kan zwaar squatten, maar niet goed benchen. Ik ben de joke van de sportschool, haha. We hebben het alleen maar over zware dingen, joh.”
Jij schreef een boek over angst. En ik kreeg tijdens het lezen niet de indruk dat je daar helemaal overheen bent. Je schrijft, naar aanleiding van de man die jou vorig jaar wilde doden, dat je geregeld een golf van fundamentele onveiligheid voelt, waarbij je niet weet of je het einde van de dag haalt.
„Ja. Ja. Dat is nu wel minder. Maar dat heb ik wel gevoeld. Die man kwam naar mijn werk, en ik wás er ook. Als ik koffie was gaan halen op het moment dat hij bij de receptie stond, was het niet goed afgelopen. De eerste maanden moest ik mezelf steeds geruststellen: oké, je kunt gewoon de lift uitstappen, oké, je kunt gewoon naar je fiets lopen, niks aan de hand. Die man was geen onderdeel van een terreurcel of van een criminele organisatie, hij was een eenling met persoonlijke problematiek. Zodra hij achter de tralies zat, was het acute gevaar voorbij. Ik wéét dat ik gewoon naar mijn fiets kan lopen.”
Je hebt geen garantie dat er niet nog zo iemand rondloopt.
„Ja, dat is nu de nieuwe waarheid. Het kán gebeuren. Dat is even wennen, moet ik zeggen. Er zijn een paar duizend pestkoppen die van achter hun computer hun vrijheid van meningsuiting misbruiken. Sinds 6 september weet ik dat ze ook achter hun computer vandaan kunnen komen om hun dreigementen daadwerkelijk uit te voeren.”
Voor die tijd werd je ook al bedreigd.
„Ja, dat was al echt gedoe. Mensen die aan mijn deur kwamen om verhaal te halen, of die dreigden om gegevens van mij en mijn naasten te verspreiden. Vuurwapengevaarlijke mensen uit Boos die zeiden: ik weet waar je woont. En: ben je niet bang dat je eindigt zoals Peter R. de Vries? Beveiliging voor mijn deur. Maar daar werd ik snel ongemakkelijk van. Kwam ik van de kroeg of mijn werk, moest ik eerst appen of ik naar huis kon komen.”
In je boek schrijf je dat je tot september de bedreigingen bundelde en af en toe naar BNNVARA stuurde. Dat klinkt vrij nonchalant.
„Het voelde niet altijd zo. Maar meer dan over veiligheid ging het voor mij over continu vernederd worden. Wat er van mij als persoon gemaakt werd, hoe mensen tegen me praatten, de hoevéélheid. Na de Boos-uitzending over The Voice is dat allemaal keer tien gegaan. ”
Wat ervaar jij als vernederend?
„Als er op een pesterige manier over me gepraat wordt, kan ik dat wel opzij zetten. Maar als mensen me heel heftige dingen toewensen, zoals een kogel door mijn hoofd of kanker, of kanker voor mijn naasten, dan voel ik me vernederd.”
Dat vind je eerder vernederend dan bedreigend?
„Ja. Een bedreiging is: ik kom jou slaan. Of: als ik je zie, steek ik je dood. Elke keer als ik dat hoor en diegene zegt erbij dat hij weet waar ik woon, denk ik: ‘Kut. Moet ik weer dat gesprek hebben’.”
Hij somt op: „Wijkagent houdt het in de gaten, speciale aantekening dat de politie meteen naar je adres komt als je belt, de vraag of er beveiliging voor de deur moet en of ik een weekend ergens anders wil wonen. Maar néé, ik ga helemaal nergens heen, fuck off. Dan ben ik de wedstrijd aan het verliezen.”
Waarom voelt dat als verliezen?
„Omdat ik dan ‘ja’ knik tegen iemand die het in zijn hoofd haalt om iets op mij af te willen vuren. Ik kies hier niet voor. Die ander kiest voor míj. Ik heb het recht om media te maken, ik zeg geen heel heftige of controversiële dingen. Ik heb geen Messias-complex, of wat sommigen daar ook van maken. Ik ben gewoon een schoft in een spijkerbroek met een aversie tegen onderdrukkende constructen.”
Je hebt wel een alarmknop.
„Ja. Dat vind ik ook vervelend.”
Hij laat het zien, het is een klein, zwart kastje dat als een sleutelhanger aan zijn tas hangt. Hij geeft er geïrriteerd een mep tegen. Hij heeft één keer op de knop gedrukt, dat was toen een paar mensen in de trein „vervelend gingen doen”. „Het werd heel masculien allemaal, maar ik kán niks. Zelfs als iemand me op mijn neus slaat, kan ik niet terugslaan. Want ík ben dan twee weken in de pers. Daar heb ik gewoon geen zin in. En ik houd ook niet van vechten. Dus toen die man met schuim op zijn bek tegenover me stond te schreeuwen, had ik geen keuze.”
Wat gebeurt er dan?
„Dan word ik gebeld en moet ik zeggen waar ik ben. In hoge nood kunnen ze er ook uit aflezen waar ik ben, en horen wat er gebeurt. En dan komt er tien man politie.”
Voelde het indrukken van die knop ook als een vernedering?
„Ja túúrlijk, ik zit toch niet te wachten op deze nonsens? Als iemand vindt dat het te woke is wat ik maak, geeft hem dat niet het recht om mij te vernederen, bedreigen en intimideren. Elke ochtend dat ik die domme knop aan mijn tas hang”, weer een mep, „voel ik irritatie. Afgelopen weekend was het weer zover, word ik gebeld door de politie: ‘Er is een situatie die jouw veiligheid betreft’. De angst mag voor mij niet de chef zijn, maar toch voelde het niet goed toen ik even boodschappen ging doen. Heel vervelend. Dat je op je hoede moet zijn als je even de deur uitloopt om broccoli te kopen omdat iemand weet waar ik woon.”
Op je twintigste kon je veilig broccoli kopen, maar durfde je het niet. En nu…
Hij lacht. „…En nu kán het niet. Of nou ja, zo voelt het soms. Het is een indicator van een veranderende tendens in de maatschappij, aangejaagd door een politiek discours.”
Ik kan in elk geval proberen ruimte te verschaffen aan de stem die niet mijn stem is
Er was een tijd waarin jij de activist Quinsy Gario een pisvlek noemde.
„Ja. Echt vreselijk. Dat deed ik vanuit privilege. Er stond voor mij niks op het spel. Ik heb er excuses voor aangeboden in mijn boek.”
In 2015 schreef Hofman op Twitter dat hij naar de rapper Frenna luisterde en de zwarte vrouw in hem omhoogkwam. Quinsy Gario noemde dat in een reactie een racistische karikatuur. Waarop Hofman reageerde dat hij zijn mond moest houden, dat hij het begrip racisme aan waarde liet verliezen en dat Gario „een ondermaatse pisvlek” was.
Dus jij snapt wel dat iemand vanuit een instinct gaat schelden.
„Ja. Juist daarom snap ik voor een groot deel wat het wel is en wat het niet is. En daarom heb ik ook geen medelijden met mezelf. Luister, ik sta helemaal bovenaan de machtsladder, hè. Gewoon omdat ik geboren ben waar ik geboren ben, om mijn financiële middelen en om mijn mediamacht. Ik kon iedereen uitschelden.”
Hoe ging jij inzien dat je verkeerd bezig was?
„Ik heb gewoon heel vaak op mijn kloten gehad. Tot ik ging denken: wat nou als ze gelijk hebben? Ik kwam voor een T-splitsing te staan: óf ik neem nu de afslag en ga me heel erg afzetten tegen politieke correctheid, óf ik ga eens wat boeken lezen. Ik koos voor dat laatste. Parallel daaraan ging ik Boos maken, dat gaat natuurlijk over onrecht, en ik kwam er steeds meer achter wie nu David is in onze maatschappij en wie Goliath.”
Hoe kijk je terug op de tijd dat je die inzichten nog niet had?
„Vol schaamte. Maar ik vind ook dat je recht hebt op voortschrijdend inzicht. En ik weet door welke maatschappij ik gevormd ben. Daarom schiet ik in mijn boek met scherp op al die onderdrukkende constructen, op het patriarchaat, op kapitalisme, op conservatief en religieus gemotiveerd gedachtegoed.”
Je plaatst jezelf in het rijtje Rutger Bregman, Sander Schimmelpenninck en Arjen Lubach.
„De witte man met veel mediaslagkracht. Dat brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Ik heb een groot platform. Daar kan ik bepaalde dingen, zoals homofoob en seksistisch taalgebruik, actief achterwege laten. Zodat ze niet genormaliseerd worden.”
Waar komt volgens jou de weerstand vandaan die sommige mensen voelen bij jouw correctheid?
„Ik denk doordat ik ruimte inneem. Ruimte die je ook kunt geven aan iemand die er niet zo uitziet als ik.”
Zou dat moeten?
„Weet ik niet. Ik probeer juist een podium te geven aan stemmen die gemarginaliseerd zijn. Het verhaal van The Voice is daarvan een goed voorbeeld. Die aflevering is overigens voor het overgrote deel gemaakt door vrouwen.”
Maar jij bent degene die het presenteert.
„Moet ik dan géén boek schrijven, moet ik die programma’s dan niet maken? Het is een vraagstuk waar ik veel over nadenk. Maar als ik dan toch ruimte inneem, kan ik in elk geval proberen om ook ruimte te verschaffen aan de stem die niet mijn stem is. En verder weet ik niet waar die aversie tegen deugen vandaan komt. Misschien vinden sommige mensen het niet zo fijn als ze worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.”
Het kan ook bevoogdend overkomen.
„Ja, dat is een dunne lijn. Maar het is wel een lijn waar ik graag overheen balanceer om mijn punt te maken. Als dat irritant is, vind ik dat helemaal oké. Beschimp mij erom. I don’t give a shit. Als we daar een klein beetje mee vooruit gaan, vind ik het al goed. Als je door mijn boek kunt uitleggen op een verjaardag waarom woke géén gevaar is aan familieleden die dat echt denken, dan graag. Er zit volgens mij heel weinig bevoogdend ‘dit moeten we’ in het boek, en ik heb geprobeerd niet voor mijn beurt te spreken.”
Voor de man die hem dood wilde schieten voelt hij eerder compassie dan woede. „Dat zeg ik niet om te deugen, maar omdat ik op zijn Facebook kon zien wat er in zijn hoofd gestopt werd. Mensen die het meest haatdragende uit de islam willen halen, Andrew Tates-aanhangers, extreemrechtse politici.”
Keer op keer werd zo dat narratief van anti-woke gevoed, zegt hij. „Als iemand wankelt in zijn persoonlijke leven, en hem wordt wijsgemaakt dat er een vijand is – namelijk woke – en dat woke heeft een gezicht – namelijk ik – dan kan het dus misgaan. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet alleen bij hem.”