N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Paleoantropologie De Nederlander Eugène Dubois droomde ervan sporen van vroege mensachtigen te vinden. Dat lukte, op Java. Nu vraagt Indonesië zijn collectie terug.
Een klein metalen doosje, niet groter dan een broodtrommel, met daarop een wat cryptische tekst: ‘Dentitie Eugène Dubois.’ Het is één van de ruim 40.000 collectiestukken die liggen opgeslagen op de 18de verdieping van Naturalis Biodiversity Center in Leiden. Lange rijen stellingkasten zijn tot het plafond toe gevuld met fossielen: schildpadschilden, hertengeweien, slagtanden van de stegodon – een oerolifant die tot aan het einde van het pleistoceen, zo’n 12.000 jaar geleden, in Azië leefde. Sommige fossielen liggen open en bloot op de planken, soms voorzien van een geelzwart symbool voor stralingsgevaar. „Die zijn licht radioactief omdat ze uit uraniumhoudende bodems komen”, zegt collectiebeheerder Natasja den Ouden. „Zolang je ze niet aanraakt is er niets aan de hand.” Andere fossielen, zoals orang-oetankiezen, zijn weggeborgen in kartonnen dozen.
Dit is de collectie-Dubois, die nu door Indonesië aan Nederland is teruggevraagd. Of beter gezegd: dit is het grootste deel ervan. De vier topstukken – een schedeldakje, een kies, een dijbeen en een 500.000 jaar geleden bekraste mosselschelp – zijn tentoongesteld in het museumgedeelte van Naturalis, in een vitrine van kogelwerend glas.
Dubois was de allereerste onderzoeker die zocht naar de oorsprong van de menselijke evolutie
Als het de afgelopen weken over de collectie-Dubois ging, dan stond steeds dat schedeldakje weer centraal. Door de vondst ervan, op Java, werd de Limburgse arts Eugène Dubois eind 19de eeuw beroemd: het zou volgens hem, net als het dijbeen en de kies, toebehoren aan Pithecanthropus erectus. Een door hem ontdekte tussenvorm tussen aap en mens, en daarmee de missing link uit de evolutietheorie van Charles Darwin.
Zo dacht Dubois tenminste. Later, in 1950, bleek dat de ‘Javamens’ in feite geen tussenvorm was maar een prehistorische menssoort die de naam Homo erectus kreeg. De wetenschapshistorische betekenis was er niet minder om. Dubois was de allereerste onderzoeker die zocht naar de oorsprong van de menselijke evolutie, en zodoende de grondlegger van de paleoantropologie.
Maar wie was Dubois los van die ontdekking? Waarom was hij er zo op gebrand om naar Indonesië te gaan? Hoe werd hij met zijn omvangrijke collectie (verscheept in zo’n 400 houten kisten) eenmaal terug in Nederland ontvangen? Wat zit er in dat merkwaardige dentitiedoosje? En: hoe leeft zijn collectie voort?
Gibbons en orang-oetans
Eugène Dubois werd op 28 januari 1858 geboren in het Limburgse Eijsden, als oudste zoon in een katholiek gezin met vier kinderen. Samen met zijn vader Jean, apotheker en later ook burgemeester, zocht hij medicinale kruiden, stenen en fossielen – naar eigen zeggen droomde hij er toen al van om sporen van vroege mensachtigen te vinden.
Een droom die niet helemaal uit de lucht kwam vallen: het was de tijd van Darwins evolutietheorie, en van de ontdekking van vroege menselijke resten in een grot in het Neanderthal. Na een studie geneeskunde in aan de Universiteit van Amsterdam kreeg Dubois een aanstelling als lector anatomie, maar bleef tijdens zijn vakanties terugkeren naar Limburg om er te speuren naar fossielen.
Toen hij in 1887 besloot om als arts in dienst van het Koninklijk-Nederlandsch Indisch Leger naar Indonesië te gaan, verklaarden vrienden hem voor gek. Maar Dubois was vastbesloten: op 29 oktober 1887 vertrok hij met zijn echtgenote en hun pasgeboren dochtertje naar Sumatra. Dubois was er, in navolging van de Duitse bioloog Ernst Haeckel, van overtuigd dat dáár de fossiele schakel tussen apen en mensen te vinden moest zijn. Den Ouden: „De gibbons en orang-oetans van Indonesië waren volgens hem nauwer verwant aan de mens dan de Afrikaanse chimpansees en gorilla’s. Onjuist, zo bleek later. Maar dat heeft hij nooit geweten.”
Veranda vol fossielen
Toen Dubois krap een jaar op Sumatra was, kreeg hij bericht dat een Nederlandse mijningenieur op Java, bij het dorp Wadjak, een schedel van een prehistorische mens had gevonden. Hoewel deze ‘wadjakmens’ hooguit 10.000 jaar oud was, raakte Dubois zo begeesterd dat hij zich ook naar Java liet overplaatsen. Aanvankelijk moest hij nog werken als legerarts. Maar nadat hij de autoriteiten erop had gewezen dat Nederland ten opzichte van Engeland achterliep op het gebied van wetenschappelijk onderzoek trad hij in dienst van het koloniale departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid en kon hij zich wijden aan de zoektocht naar fossiele overblijfselen. Hij vestigde zich in het dorp Toeloeng Agoeng en ontdekte in september 1890 een tweede schedel van een wadjakmens.
Maar Dubois wilde verder terug de tijd in. Langs de oever van de Solo-rivier, bij het dorp Trinil, begon hij vanaf 1891 een grootschalige opgraving. „Dat líét hij doen”, zegt Den Ouden. „Hij kreeg zo’n veertig dwangarbeiders toegewezen, die onder het toeziend oog van de korporaals Gerardus Kriele en Anthony de Winter in een paar jaar tijd pakweg 60.000 kubieke meter grond verzetten.”
In september 1891 werd de eerste baanbrekende vondst gedaan: een kies. Aanvankelijk dacht Dubois nog dat het een chimpanseekies betrof, maar toen een maand later het schedeldakje werd ontdekt, dat qua grootte net tussen dat van een mens en een mensaap inzat, veranderde hij van mening. Beide vondsten behoorden volgens hem toe aan de nog onbekende soort Pithecanthropus erectus. Den Ouden: „Later vond hij toen ook nog het dijbeen. Of eigenlijk: zes dijbenen, maar de overige vijf werden eerst ten onrechte voor stangen van een hertengewei aangezien.”
De terugkeer van Dubois was niet zo glorieus als hij had gehoopt
In totaal bleef Dubois acht jaar lang in Indonesië. Op oude foto’s is te zien hoe de veranda in Toeloeng Agoeng zo vol lag met fossielen dat je er niet eens meer kon lopen. In 1895 keerde hij met zijn vrouw en inmiddels drie kinderen terug naar Nederland. Het schedeldakje, het dijbeen en de kies reisden met hem mee in een bruin leren koffertje, dat nu ook in de collectietoren van Naturalis ligt opgeslagen. Den Ouden: „Dat koffertje had hij altijd bij zich, eenmaal terug in Europa reisde hij er ook mee langs allerlei congressen.”
Maar de terugkeer van Dubois was niet zo glorieus als hij had gehoopt. Zijn ontdekking van de ‘aapmens’ werd met scepsis ontvangen. Hij kreeg een aanstelling aan de Universiteit van Amsterdam, maar veel liever wilde hij zijn e collectie vergelijken met in Nederland aanwezige fossielen. Zijn interesse in vergelijkend anatomisch onderzoek was zelfs zó groot, dat hij alle kiezen en tanden die hij bij de tandarts liet trekken (een stuk of tien in totaal) verzamelde als studiemateriaal: de ‘dentitie’ van Eugène Dubois.
Gebroken met de kerk
Met betrekking tot de natuurhistorische collectie besloot de regering dat die in het beheer moest komen van het RMNH, Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie. De franciscaner pater Bernsen werd ingeschakeld om de collectie te nummeren en te catalogiseren. Daar was Dubois niet blij mee, omdat hij net had gebroken met de katholieke kerk.
Geleidelijk raakte Dubois in toenemende mate gedesillusioneerd en wantrouwig. Hij wilde zijn collectie om die reden onder geen beding tentoonstellen aan het brede publiek. In het RMNH hing zelfs een bordje: Verzamelen van Indische fossielen (collectie Dubois) – niet toegankelijk voor het publiek. Uiteindelijk trok hij zich terug op zijn landgoed ten noordwesten van Roermond. Hij overleed op 16 december 1940, op 82-jarige leeftijd. Kort voor zijn dood, op 29 november, had hij nog een allerlaatste tand laten trekken, die ook in het dentitiedoosje belandde.
Dubois is dood, maar zijn collectie is nog altijd levend. De fossielen worden onderzocht door wetenschappers van over de hele wereld. Den Ouden: „Tegenwoordig gaat het vooral om isotopenonderzoek, bijvoorbeeld om het dieet van een uitgestorven soort te achterhalen.” Ze wijst op een schedel die op een tafel langs de muur ligt. „Toevallig hebben we net een 3D-print van de wadjakschedel gemaakt, omdat ze die in Toeloeng Agoeng graag willen tentoonstellen.” De schedel heeft dezelfde kleuren en afmetingen als het origineel, dat in een donkergroene kluis in de hoek ligt.
Een van de Nederlandse onderzoekers die enkele collectiestukken uitgebreid hebben onderzocht is José Joordens, bijzonder hoogleraar aan Maastricht University en senior onderzoeker paleo-ecologie bij Naturalis. Dat achter het kogelwerende glas in Naturalis naast de drie-eenheid van kapje, kies en dijbeen óók een zoetwatermossel met daarop een zigzaglijntje te zien is, is onder anderen aan haar te danken. Bijna een eeuw lang werd die mossel als een van de duizenden schelpen uit de collectie-Dubois te zien.
Zigzaglijntje
Maar in 2014 schreef een internationaal onderzoeksteam, onder leiding van Joordens, in Nature over de ontdekking van een bijzonder zigzaglijntje op de schelp. Een lijntje dat met grote zekerheid gemaakt werd door Homo erectus, rond de 500.000 jaar geleden, en daarmee geldt als de oudst bekende inscriptie ter wereld.
Nog altijd reizen Naturalis-onderzoekers af naar Java, om langs de Solo-rivier opgravingen te doen. Joordens: „De schelp kreeg wereldwijd veel aandacht en zette Trinil weer in de schijnwerpers. Het Indonesische archeologisch instituut Arkenas nodigde me daarom uit om gezamenlijk het veldonderzoek bij Trinil weer op te pakken, nu met moderne technieken en methodes die Dubois niet tot zijn beschikking had.”
Joordens gaf samen met haar Indonesische collega Shinatria Adhityatama leiding aan expedities in 2016, 2018 en 2019. „Op dit moment graaft Naturalis-onderzoeker Eduard Pop op een nieuwe plek zo’n tien kilometer van Trinil, op zoek naar stenen werktuigen van Homo erectus.” Het veldwerk wordt nu altijd samen met Indonesische onderzoekers „en met inzet van goed betaalde veldassistenten” verricht. En: alles wat tegenwoordig in Indonesië wordt opgegraven, blijft ook in Indonesië. Dubois is daar tegenwoordig een beroemdheid, zegt Joordens. In tegenstelling tot veel Nederlandse kinderen leren Indonesische kinderen wél over hem op school. „En in de wetenschappelijke wereld staat hij op een voetstuk als de ‘vader van de paleoantropologie’, de grondlegger van een nieuw vakgebied.” Zo heeft Dubois postuum toch nog de erkenning gekregen waar hij naar zocht.