Zelfs zijn beschermende laarzen, met een schuimlaag van 3 centimeter, konden niet voorkomen dat hij een keer gebeten werd. „Toen heb ik in tranen mijn moeder gebeld.” Dat vertelt de Braziliaanse onderzoeker João Miguel Alves-Nunes deze week in een interview met Science. Dit, naar aanleiding van een onderzoek waarbij hij maar liefst 40.480 keer op giftige slangen stapte. Met opzet welteverstaan, in naam der wetenschap.
In een publicatie in Nature Scientific Reports beschrijft Alves-Nunes zijn onderzoek aan de jararaca (Bothrops jararaca), een van de meest voorkomende gifslangen van Zuid-Amerika. De slang uit de familie van groefkopadders heeft jaarlijks zo’n 20.000 beten bij mensen op z’n geweten – sommige daarvan met fatale afloop. Maar er is nog weinig bekend onder welke omstandigheden jararaca’s mensen bijten, en of alle individuen even bijtgraag zijn, terwijl die informatie waardevol kan zijn voor preventie. Daarom besloot Alves-Nunes zichzelf op te werpen als proefpersoon.
In het laboratorium onderwierp hij 116 jararacaslangen aan uitgebreide gedragsproeven: zo ging hij herhaaldelijk dicht bij ze staan, maar ook zachtjes bovenop ze (tien keer op de kop, tien keer op het lijf en tien keer op de staart). Die proeven herhaalde hij op diverse dagen op verschillende tijdstippen; tussendoor kreeg elke slang vijf dagen rust. Alle experimenten waren vooraf getoetst door een ethische commissie.
Niet geheel verrassend bijten de slangen sneller als ze op hun kop worden getrapt dan op hun staart. Maar Alves-Nunes ontdekte meer: bijvoorbeeld dat pasgeboren vrouwelijke jararaca’s het vaakst bijten. Naarmate ze ouder worden bijten ook mannetjes vaker. Vrouwen bijten vooral in de ochtend, mannen in de nacht. Juist die jonge, bijtgrage vrouwtjes verstoppen zich in het wild vaak in vegetatie – ook bij akkerranden – wat de kans op een incident vergroot.
Vluchten of vechten
Ook bij hogere temperaturen bijten de slangen sneller: bij elke graad waarmee de omgevingstemperatuur stijgt, neemt de kans op een jararacabeet met 28,27 procent toe. Dat is opvallend, omdat slangen koudbloedig zijn en veel soorten juist vluchten in plaats van vechten als ze warmer (en daarmee mobieler) worden. Een verklaring kan zijn dat de slangen beter kunnen richten naarmate ze verder zijn opgewarmd.
De resultaten zouden er volgens de onderzoeker toe moeten leiden dat er meer tegengif beschikbaar komt op plaatsen waar het risico op slangenbeten hoger is. Zelf had Alves-Nunes overigens niets aan dat tegengif: bij de ene beet die hij opliep (niet door een jararaca, maar door een ratelslang, die hij gebruikte ter vergelijking) bleek hij allergisch voor het tegengif en kon hij twee weken niet werken.
Alves-Nunes is niet de enige bioloog die zich vrijwillig heeft laten bijten voor de wetenschap. Zo liet de Nederlander Bart Knols zich meermalen opsluiten met malariamuggen om hun bijtgedrag te bestuderen. Tv-bioloog Freek Vonk ging nog een stapje verder: de drie parasitaire larven van de menselijke botvlieg Dermatobia hominis die hij onder zijn huid ontdekte, mochten zich tegoed doen aan zijn eigen weefsel en bloed.