Tadej Pogacar, de roze ‘kannibaal’ uit Slovenië, vreet iedereen op – het verschil in een grote ronde was lang niet zó groot

De voorlaatste etappe in de Giro d’Italia, afgelopen zaterdag, was eigenlijk de hele ronde samengebald in één rit. Op de flanken van de Monte Grappa, een pittige beklimming ten noordwesten van Venetië, gebeurde wat de afgelopen drie weken – kleine variaties daargelaten – telkens opnieuw gebeurde.

Tadej Pogacar die een versnelling plaatste, op vijfenhalve kilometer van de top. Geen van zijn naaste rivalen die ook maar een poging deed om hem te volgen. Pogacar die binnen vijfhonderd meter een halve minuut voorsprong te pakken had en bij de aankomst in Bassano del Grappa meer dan twee minuten. De concurrentie die sprintte om de tweede plek terwijl Pogacar – na een zoen van zijn vriendin en een knuffel van zijn ploegleider – al lang en breed de media te woord stond, opgeruimd en goedgehumeurd.

Geen renner won de afgelopen decennia een grote ronde met zóveel overmacht als Tadej Pogacar deze Giro. De cijfers zeggen genoeg. Zes etappezeges. Negentien van de 21 koersdagen in de roze leiderstrui. Geen enkele ritzege voor andere renners uit de top-10. Naast de roze ook de blauwe trui van het bergklassement. En een gat van 9.56 minuten met nummer twee Daniel Felipe Martinez, het grootste verschil in een grote ronde (Giro, Tour of Vuelta) in veertig jaar.

Die overheersing leek Pogacar ook nog eens geen enkele moeite te kosten. Hij fietste in Italië rond alsof hij op een kermiskoers was of een drieweeks trainingskamp: grappend, keuvelend, af en toe even een inspanning leverend. Tijd voor anderen had hij ook: een jonge toeschouwer op de Passo di Foscagno kreeg zijn handschoentjes, de twintigjarige renner Giulio Pellizzari – die dapper in de aanval was gegaan op de Monte Pana – gaf hij na afloop van die etappe de roze trui cadeau. Toen nummer drie Geraint Thomas op vrijdag in de finale onderuitging door een stuurfoutje, beval Pogacar de andere renners in de kopgroep te wachten tot zijn concurrent weer was aangesloten.


Lees ook
Giulio Pellizzari is duizendmaal meer fan dan collega van Tadej Pogacar

Giulio Pellizzari is duizendmaal meer fan dan collega van Tadej Pogacar

Uitzonderlijk genenpakket

Hoe kan een renner zo buitenaards goed zijn? Het meest eenvoudige antwoord luidt: talent. Sinds hij in 2020 op 21-jarige leeftijd zijn eerste Tour de France won, is duidelijk dat Tadej Pogacar beschikt over een uitzonderlijk genenpakket. Hij kan alles: klimmen, tijdrijden, eendagskoersen met en zonder kasseien – zelfs in een massasprint komt hij nog aardig mee. Hij kan goed tegen koud en nat weer en herstelt razendsnel van zijn inspanningen.

Bij de ontwikkeling die Pogacar de afgelopen jaren doormaakte, zegt bewegingswetenschapper Jim van den Berg, zou wel eens sprake kunnen zijn van een ‘complex systeem’. Die term betekent zoveel als: verschillende factoren die elkaar op verschillende niveaus beïnvloeden – in dit geval ten positieve. „Al op jonge leeftijd bleek Pogacar een groot talent, waardoor hij betere training kreeg, een betere ploeg, betere voeding, een speciaal wedstrijdschema. Dat versterkte elkaar op allerlei manieren en werkt nog steeds door.” Anders gezegd: als je extra veel tijd en energie stopt in een supertalent, verandert hij in een super-supertalent.

Wat ook helpt, zegt Van den Berg, is het plezier dat Pogacar in het wielrennen lijkt te hebben. „Het kost hem op het oog mentaal geen energie. Hij is niet aan het werk, hij doet gewoon iets wat-ie heel leuk vindt. Ook dat zorgt voor een versterkend effect.”

Toch lag het niet alleen aan Pogacar zelf dat hij de afgelopen weken zó ongekend kon uithalen in Italië. Het ontbreken van serieuze concurrentie speelde ook een belangrijke rol. Van de drie ronderenners die in staat geacht worden Pogacar te kunnen uitdagen – Remco Evenepoel, Primoz Roglic en bovenal Jonas Vingegaard, de Tourwinnaar van de afgelopen twee jaar – stond niemand bij deze Giro aan de start.

Pogacars belangrijkste rivalen voor de roze trui waren Martinez, Thomas en Ben O’Connor – renners die simpelweg niet tot het allerhoogste echelon van het wielrennen behoren. Ze leken zich na twee dagen te hebben neergelegd bij de hegemonie van de Sloveen en reden vooral tegen elkaar, voor de overige podiumplaatsen.

Dat had ook anders gekund, zegt oud-wielercommentator Maarten Ducrot. Hij ergerde zich deze Giro aan het gebrek aan aanvalslust van Pogacars naaste concurrenten. „Ze koersten niet, vermeden de directe confrontatie met hem.”

Was dat niet gewoon een realistische houding, geboren uit het besef dat niemand tegen de rozetruidrager op kon? Nee, zegt Ducrot. „Doordat er niet gekoerst en gebluft werd, had Pogacar iedere dag 3 procent over, die hij alleen op het einde hoefde aan te spreken. Het hele peloton reed in dienst van hem.”

Interessante overeenkomsten

Een woord dat de afgelopen weken regelmatig viel, was ‘kannibaal’: een verwijzing naar Eddy Merckx, de Belgische kampioen uit de jaren zestig en zeventig die door velen gezien wordt als de beste wielrenner aller tijden. Merckx wilde altijd en overal winnen, het liefst met grote overmacht: het type coureur van wie iedereen dacht dat hij in het huidige, hypergespecialiseerde wielrennen niet meer zou opstaan.


Lees ook
‘Ik ben maar gewoon Eddy hè’

Eddy Merckx staat bij de Tourstart in het middelpunt van de aandacht: „Ik denk dat ik er ook wel trots op mag zijn.”

Wie de statistieken erbij pakt, ziet interessante overeenkomsten tussen de oude en de nieuwe kannibaal. Toen Merckx zo oud was als Pogacar nu (25 jaar), had hij vier grote rondes gewonnen (twee keer de Giro, twee keer de Tour) en zeven keer een van de vijf oudste klassiekers. Ook was hij een keer wereldkampioen geworden. Mocht Pogacar deze zomer na de Giro ook de Tour de France winnen, dan staat hij op vier grote rondes en vijf ‘monumenten’. In ogenschouw nemend dat wielrenners anno nu véél minder koersen rijden dan in Merckx’ tijd, zou je kunnen zeggen dat Pogacar op koers ligt om de oude meester te op z’n minst te evenaren.

Merckx’ biograaf, de Britse wielerjournalist Daniel Friebe, zegt dat de vergelijking tussen de twee inderdaad „heel steekhoudend” is. De afgelopen jaren heeft hij „ontzettend duidelijke echo’s” gezien tussen Pogacar en Merckx. „Het voelt heel bekend.”

Friebe somt op: de overmacht, de veelzijdigheid, de explosiviteit, de lange ontsnappingen, de wil om alles te winnen, het talent om alles te kúnnen winnen. En ja, ook „de achterdocht” – waarmee Friebe doelt op de sluimerende vermoedens bij collega-renners en media van dopinggebruik, al was daar in deze Giro volgens hem „niets van te bespeuren.”

Een andere overeenkomst, zegt Friebe, is de manier waarop de concurrentie beide kannibalen tegemoet treedt: met een mengeling van respect en gelatenheid. „Bij de iets oudere rivalen van Merckx daalde stapsgewijs het besef in dat hun carrière door zijn opkomst anders zou verlopen dan ze hadden gedacht. Ze kregen langzamerhand door: deze man gaat ons verpletteren.”

Hetzelfde gebeurde de afgelopen weken bij Pogacars tegenstanders, zegt Friebe, die de Giro van begin tot einde van nabij volgde. „Je zag het aan de lichaamstaal van Geraint Thomas. Die kwam hier met de hoop dat hij zich deze keer héél misschien met Pogacar zou kunnen meten. Naarmate de dagen verstreken, zag je dat zijn schouders steeds een klein beetje verder naar beneden gingen hangen. Hij realiseerde zich: het gaat niet gebeuren.”

Toch denken de kenners niet dat we aan de vooravond staan van een langdurige, allesbepalende dominantie à la Merckx. Het grote verschil met destijds is dat er naast Pogacar op dit moment nog vijf renners met uitzonderlijk talent rondrijden: Mathieu van der Poel, Wout van Aert, Evenepoel, Roglic en Vingegaard. Die laatste drie kwamen begin april ernstig ten val in de Ronde van het Baskenland: sindsdien werken ze aan hun revalidatie en hebben ze niet meer gekoerst. Hun afwezigheid in het peloton zou de werkelijke krachtsverhoudingen wel eens kunnen versluieren. „Ook Pogacars rivalen hebben in het verleden een vergelijkbare dominantie laten zien”, zegt Daniel Friebe.

De ‘dubbel’

Pogacars ambitie is om na de Giro ook de Tour de France te winnen, die over vijf weken van start gaat. Het behalen van de ‘dubbel’ wordt in het moderne wielrennen eigenlijk niet meer voor mogelijk gehouden: de laatste renner die het voor elkaar kreeg, was Marco Pantani in 1998 – andere tijden, zeker ook wat betreft doping. Toch lijkt met Pogacar in zijn huidige vorm alles denkbaar.

Onder de kenners lopen de meningen uiteen. Bewegingswetenschapper Van de Berg denkt dat het voor Vingegaard – klaplong, gebroken sleutelbeen en meerdere gebroken ribben in Baskenland – „niet te doen” zal zijn om vóór de start van Tour terug te keren op zijn niveau van 2022 en 2023. Volgens oud-commentator Ducrot staan „alle seinen op groen” voor Pogacar, al blijft de dubbel winnen „een hachelijke onderneming”. Maar Merckx-biograaf Daniel Friebe denkt dat Pogacar op dit moment eigenlijk maar „een klein beetje beter dan vorig seizoen” is. „Ik denk dat hij nog steeds niet op het Tourniveau zit van Vingegaard in de afgelopen twee jaar. Pogacar is in Frankrijk te verslaan.”