Column | Geen heimwee naar Limburg

Ook al hebben ze een grote hekel aan elkaar, het blijft een markant feit dat twee rasechte Limburgers, Geert Wilders en Frans Timmermans, tegenwoordig een centrale positie innemen in de Nederlandse politiek. Wilders komt uit Noord-Limburg (Venlo), Timmermans uit Zuid-Limburg (Maastricht) – geen wereld, maar wel een provincie van verschil.

Ik leerde daar meer over dankzij een interessant boek van Roel Willems over Limburg, Limburgers voor beginners, dat dit jaar is uitgekomen bij uitgeverij Noordboek. Willems groeide op in het Zuid-Limburgse dorp Limbricht, werd psycholoog en werkt als sociaalwetenschappelijk onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Ik kreeg zijn boek cadeau van mijn Limburgse overburen in Amsterdam, een niet geheel toevallig geschenk, want ook ik ben in Limburg (Venlo nog wel!) opgegroeid, zij het dat ik mij altijd maar een halve Limburger heb gevoeld, omdat mijn ouders uit Haarlem kwamen en wij thuis Algemeen Nederlands spraken (vroeger heette dat Algemeen Beschaafd Nederlands, maar gelukkig zijn we beschaafd genoeg geworden om dat ‘beschaafd’ weg te laten). Als twintiger trok ik naar andere delen van Nederland en verwaterde mijn contact met Limburg. Heimwee naar Limburg heb ik, sorry Limburg, nooit gevoeld.

Willems friste mijn kennis van Limburg stevig op. Zo stipt hij ook ‘het ervaren psychologische verschil’ tussen Noord en Zuid aan. Noord-Limburgers zijn wat rustiger, leven dichter bij de grond, Zuid-Limburgers zijn grilliger, impulsiever en genieten temperamentvol van het leven.

Bestaat er zoiets als een Limburgse identiteit? Willems spreekt liever van „een Limburggevoel, een manier waarop door Limburgers het Limburgs zijn beleefd wordt”. Bij dat gevoel horen begrippen als gastvrijheid, een Bourgondische levensstijl, gehechtheid aan tradities, familie, gemeenschapszin, conservatisme ook.

Als een onmiskenbaar onderdeel van de Limburgse volksaard noemt Willems de neiging om zich snel tekort gedaan te voelen. Hij erkent dat ze daar soms ook wel goede redenen voor hebben. „Limburgse gewoonten en manieren van doen worden nu eenmaal opvallend vaak – en onbedoeld wellicht – in negatieve termen besproken.’’

Als schrijver worstelt Willems zichtbaar met de slechte reputatie van Limburg wat betreft corruptie, vooral in de bestuurscultuur. Hij wil die corruptie niet goedpraten, maar zoekt er wel een verklaring voor. „Waar het om gaat is dat Limburgers graag iets van een persoonlijke connectie willen hebben voordat ze tot zaken overgaan. De persoonlijke connectie is belangrijk, het smeert het contact, je weet van elkaar dat je allebei oké bent.” En verderop: „Vriendjespolitiek of iemand voortrekken wordt dan normaler.”

Eigenlijk willen Limburgers helemaal niet zo graag bij Nederland horen, stelt Willems vast. „Nederland is voor het grootste deel van de Limburgers heel ver weg, zowel letterlijk als figuurlijk. (….) En ze benadrukken graag die aparte status als bijzonder volkje aan de rand van het land. (…) Limburgers hebben misschien niet zo veel met Nederland, maar zich actief afkeren van het moederland doen ze niet. Het is eerder een gevoel van onverschilligheid.”

Misschien voel ik daarom wel geen heimwee naar Limburg.