Gevaarlijke muggen, horrorwespen en woekerende planten die maar niet uit te roeien zijn. Met grote regelmaat wijzen dreigende krantenkoppen ons op invasieve exoten die bezig zijn aan een ‘opmars’ en ‘oprukken’ om onze ecosystemen of levens te vergallen. Soorten die niet van nature in Nederland voorkomen kunnen inderdaad problemen opleveren. Maar is dat altijd zo? En zo ja: wat kunnen we daar dan aan doen?
Er gebeurt momenteel veel in de Nederlandse natuur. Voorheen niet-inheemse soorten komen ons land binnen, zoeken daar hun eigen plekje en planten zich voort. Voor sommige van deze nieuwkomers is dat een heel natuurlijke uitbreiding van hun verspreidingsgebied. Waar zij vroeger bijvoorbeeld de Nederlandse winter niet konden overleven, kunnen ze dat nu dankzij de hogere temperaturen wel. Te denken valt aan de Zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale) of kransmuur (Polycarpon tetraphyllum). Die zijn weliswaar nieuw, maar geen exoten. Ze kunnen meeliften op auto’s of als zaadje onder schoenzolen, maar ook zonder dat ze worden geholpen door de mens, komen ze hier wel. Alleen iets trager. Die Zuidelijke boomsprinkhaan kan dan wel niet vliegen, maar had tijdens hoogwater van rivieren kunnen meekomen, of de sprong naar dit land wandelend kunnen maken. Als hij uiteindelijk de hier al langer voorkomende boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) verdringt, dan is dat een natuurlijk proces.
Lees ook
Aziatische hoornaar is een ballerina die op bijen jaagt
Van de nieuwkomers komen sommige niet binnen zonder menselijk handelen. Dat zijn exoten. Vaak zijn dit soorten die op andere continenten of bijvoorbeeld aan de andere kant van de Alpen voorkwamen en nooit op een natuurlijke manier Nederland hadden bereikt. Vaste lupine (Lupinus polyphyllus) werd vanuit Noord-Amerika in de 19de eeuw naar Europa gehaald en is hier verwilderd. Ook de rododendroncicade (Graphocephala fennahi) is een exoot. Dit is meteen een soort die hier alleen maar kan overleven dankzij het voorkomen van een andere exoot, namelijk rododendrons.
Er lijkt misschien weinig verschil te zitten tussen soorten die vanuit elders in Europa naar Nederland komen en exoten, maar de tweede groep heeft zijn oorspronkelijke ecosysteem achtergelaten, inclusief natuurlijke vijanden, en heeft daardoor vaak meer concurrentiekracht. Het kan ook zo zijn dat de exoot moeite heeft hier te aarden of alleen voorkomt in een heel beperkte niche. Dat veroorzaakt echter nooit dreigende krantenkoppen.
Geen kangoeroes
Je zou kunnen denken dat exoten eigenlijk wel goed zijn: er komt iets bij, dus de biodiversiteit neemt toe. Zolang de ene soort niet een andere verdringt, is dat op lokale schaal vaak ook zo. Door dat verdringen van lokale soorten neemt op wereldschaal de biodiversiteit echter af. Als alle dieren en planten overal ter wereld werden uitgezet, kreeg je overal lokaal meer soorten, maar werd het veel meer een eenheidsworst. In alle gematigde streken zouden bijvoorbeeld reeën en edelherten rondrennen, maar nergens ter wereld meer een kangoeroe. Hetzelfde effect hebben we bij de gemiddelde winkelstraat gezien.
Een gedeelte van de exoten levert problemen op. Ze bedreigen de biodiversiteit door inheemse soorten te verdringen of zelfs te doen uitsterven. Sommige veroorzaken andere schade aan de natuur, de gezondheid van mensen en andere dieren of de economie.
Een voorbeeld is bezemkruiskruid (Senecio inaequidens), dat aan het eind van de 19de eeuw per ongeluk is ingevoerd met wol vanuit Zuid-Afrika. Het heeft zich vooral de laatste vijftig jaar door grote delen van Europa weten te verspreiden. Momenteel is het een algemene soort in Nederland en dominant aanwezig in veel duingebieden. Daar verdringt het de inheemse flora. Dan wordt een soort dus als invasief beschouwd.
Een ander voorbeeld is de rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii). Hij eet waterplanten en is daarmee niet alleen een bedreiging voor de vegetatie, maar ook voor dieren die daarvan afhankelijk zijn, zoals libellen, amfibieën en vissen. Extra probleem is dat hij kreeftenpest overbrengt, een schimmelinfectie die fataal is voor de inheemse Europese rivierkreeft (Astacus astacus). Die laatste is nu vrijwel verdwenen uit Nederland.
Ook soorten die geen probleem vormen voor ecosystemen maar wel voor onze gezondheid worden invasief genoemd. Zo veroorzaakt de Amerikaanse alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia) bij veel mensen hooikoorts en wordt daarom bestreden.
Een laatste categorie is van economische aard. De eerder aangehaalde rododendroncicade zal door telers van rododendrons als schadelijk worden gezien en daarom als invasieve exoot worden beschouwd.
Het probleem van veel problematische invasieven is dat je het probleem pas ziet als het een probleem is geworden, maar dan is het te laat. Soms kan je het echter zien aankomen. Zo weten we dat de Oost-Aziatische boktor (Anoplophora chinensis) ernstige schade aan bomen en struiken kan veroorzaken. Daarom zijn er allerlei maatregelen van kracht om import van deze soort te voorkomen. Omdat Europa intern open grenzen heeft, moet je dit gemeenschappelijk aanpakken. Wordt er toch eentje ontdekt, dan wordt er bestreden door rigoureuze vernietiging van aangetaste bomen.
Van Aziatische tijgermuggen (Aedes albopictus) is bekend dat ze met enige regelmaat worden geïmporteerd met geluksbamboe en tweedehands autobanden. Deze vector van onder andere dengue, chikungunya en gele koorts komt al wel voor in Zuid-Europa, maar heeft zich nog niet in Nederland gevestigd. Om dat moment zo lang mogelijk uit te stellen, wordt de mug onverbiddelijk bestreden zodra er een gevonden wordt. Zolang de soort uitsluitend bij importeurs wordt aangetroffen gaat dat goed, maar als er eentje aan de aandacht ontsnapt zal hij toch zijn intrede doen. Uiteindelijk zal hij Nederland vanuit het zuiden ook op eigen kracht wel weten te bereiken.
Lees ook
Amerikaanse rivierkreeften zijn stressfactoren in de Nederlandse sloten
We blijven even bij de Aziaten. Dat is niet toevallig, want in die contreien heerst eveneens een gematigd klimaat, dus dieren en planten van daar voelen zich ook hier thuis.
Bekende invasieve exoten zijn Aziatische duizendknopen (Fallopia). Die krijgen we niet meer weg, maar zijn wel problematisch. Doordat Europese insecten ze niet lusten – wat de boer niet kent, dat eet hij niet – heeft hij een grotere concurrentiekracht dan lokale flora. Daar waar deze planten in een bos groeien, kunnen we ze wegpesten door dat bos zo donker mogelijk te maken. In bermen is dat echter geen optie. Er wordt nu geëxperimenteerd met het uitzetten van een natuurlijke vijand van deze duizendknopen, de bladvlo Aphalara itadori. Maar dat is zelf ook een exoot. Als die onze inheemse duizendknopen lekker gaat vinden, hebben we juist een nog groter probleem.
Aziatische hoornaar
Je kunt ook afwachten tot sommige van onze eigen insecten weten over te stappen op de exotische planten en er feitelijk een nieuw natuurlijk evenwicht ontstaat. Dan ben je rijp voor de volgende fase: acceptatie.
De Aziatische hoornaar (Vespa velutina) is twintig jaar geleden met vermoedelijk Chinees aardewerk naar Frankrijk gebracht en heeft zich daarna verspreid over grote delen van Europa. Sinds 2017 is hij in Nederland. Daar is veel ophef over, want een flink deel van de prooien die deze grote wespen vangen bestaat uit honingbijen (Apis mellifera) en die willen imkers voor zichzelf houden. Er is geprobeerd deze soort te bestrijden, maar nu wordt het tijd te accepteren dat we ermee moeten leren leven. De Aziatische hoornaar vormt geen gevaar voor biodiversiteit, gezondheid of economie.
Ze vangt wel (overtollige) honingbijen, maar dat doet de inheemse bijenwolf (Philanthus triangulum) ook, alleen gaat die niet zo opzichtig voor een bijenkast hangen dat ze betrapt wordt door imkers. En een agressieve monsterwesp is het niet, al zijn er media die ons anders willen doen geloven. Blijven we op dit punt in de geschiedenis hardnekkig bestrijden, dan veroorzaken wij meer schade aan portemonnee en biodiversiteit dan de Aziatische hoornaar doet en verraden wij onszelf als invasief.