Wie Sjoukje zegt, zegt kunstrijden. Niet haar elegantie maar haar hoge sprongen overtuigden de juryleden en vermaakten de toeschouwers. Olympisch goud bij de Spelen van Innsbruck in 1964 was de bekroning. De zesvoudige ‘Sportvrouw van het Jaar’ overleed deze week op 82-jarige leeftijd, enkele maanden na haar hartsvriendin en rivale Joan Haanappel.
Sjoukje Rosalinde Dijkstra was een oorlogskind uit het Friese Akkrum, opgegroeid in een Amstelveense doktersfamilie, de laatste halve eeuw woonachtig in Hilversum. Ongeveer een jaar voor haar dood ging ze bij haar dochter in Brabant wonen, uit eenzaamheid.
Ze was met Ard Schenk en Kees Verkerk de belichaming van de schaatskoorts in de jaren 60. Met één groot verschil: kunstrijden belandde na haar afscheid weer in het verdomhoekje, hardrijden is tot aan de dag van vandaag een populaire sport gebleven.
‘Hardrijden vind ik niks’
Aan Sjoukje heeft het niet gelegen. Ze was achteraf „eeuwig dankbaar” dat ze van haar ouders kunstschaatsen kreeg, en geen Friese doorlopers of stalen noren, vertelde ze jaren later in NRC. „Hardrijden vind ik niks.”
Op haar negende ging ze met de tienjarige Joan Haanappel zes weken naar Londen om te trainen bij de Zwitserse kampioenenkweker Arnold Gerschwiler. Ze vlogen gratis mee in een vrachtvliegtuig, letterlijk tussen de bloemkolen en de kroppen sla, van Schiphol naar Londen. Met dank aan Sjoukjes vader, huisarts in Amstelveen, die goede contacten onderhield met de KLM-top. Ze woonden bij een Engels gastgezin. „Geen prettige mevrouw. Nee, gezellig was het er niet. Niet zo schoon ook. De kamer met de telefoon draaide ze op slot, en koken kon ze niet.”
Maar ze klaagden niet, Dijkstra en de begin dit jaar overleden Haanappel. Ze trainden zes uur per dag. Drie uur verplichte figuren, drie uur vrij rijden. Sjoukje in NRC: „Een dag niet trainen, was een verloren dag; die kon ik nooit meer inhalen. Trainen, trainen en nooit tevreden zijn. Ik zeg het ook wel tegen de jonge schaatsers: op hoog niveau kunstschaatsen kan je alleen nú. Naar de disco kun nog tot je tachtigste.”
Tegenpool van Joan
Met Joan Haanappel, met wie ze meer dan zeventig jaar bevriend was en bijna elke dag belde, behoorde ze tien jaar tot de top. Net als Ard en Keessie waren Sjoukje en Joan binnen én buiten de ijsbaan tegenpolen, wat hun populariteit juist vergrootte. Sjoukje had de uitstraling van een boerendochter. Haar sprongkracht en immer blozende wangen deden het goed bij het gewone schaatspubliek. De latere tv-commentator Haanappel werd meer talent toegedicht, maar al gauw bleek Dijkstra de betere. Sjoukje was de eerste en tot 2010 laatste niet-hardrijder die voor Nederland goud won bij de Winterspelen.
Voor haar goldrush in Innsbruck won ze vijf Europese titels, twee wereldtitels en olympisch zilver bij de Spelen van 1960. Haar vader Lou, zelf een verdienstelijk hardrijder die in 1936 nog meedeed aan de Spelen, zag geen brood in het kunstrijden. De dure lessen, het reizen: hij stopte met betalen. Maar Sjoukje dreef haar zin door, daartoe aangemoedigd door Joan. Dankzij steun van sportkoepel NOC kon ze zich voorbereiden op haar gouden sprongen in Innsbruck. Nooit eerder had de jury zoveel zessen gegeven – de hoogste score destijds.
Vader verongelukt
Ruim twee maanden na haar olympisch succes en een maand na haar derde wereldtitel verongelukte haar vader. Ze stopte meteen en tekende een contract bij Holiday on Ice. Een lucratieve deal, geregeld door trainer Gerschwiler. Zo maakte haar vader niet meer mee dat zijn dochter haar sport te gelde maakte. Erger was, vond Sjoukje, dat hij haar onderscheiding tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau niet meer meemaakte. Op de dag van zijn begrafenis kreeg ze de oorkonde thuisgestuurd.
Haar vader werd kort na de Tweede Wereldoorlog door de KNSB geschorst, omdat hij in de oorlog ‘fout’ zou zijn geweest. In het voorjaar van 2023 kreeg hij postuum zijn nationale titel op de korte baan uit 1946 terug. Dit nadat sporthistorici Jurryt van de Vooren en Marnix Koolhaas onderzoek hadden gedaan naar zijn oorlogsverleden.
„Ik ben heel blij met het eerherstel voor mijn vader”, reageerde Sjoukje. „Ik wist van niets, er werd niet over gesproken thuis. Toen iemand zei dat hij fout was in de oorlog geloofde ik het niet. Ook niet omdat mijn moeder Joods bloed had en wij een Joods pleegkind in huis hadden. Dus ik geloofde er niets van, maar gesproken werd er hier niet over.”
Porsche en 12 poedels
Sjoukje werkte acht jaar bij Holiday on Ice. Ze trad het hele jaar op, met elke dag van de week één show, op donderdagen twee optredens en op zaterdag en zondag drie. „Ik schaatste op tijden waarop ik in bed moest liggen”, blikte ze zeven jaar geleden terug tijdens een lunchgesprek met NRC. Ze kocht haar eerste auto. „Een Porsche”, zei ze er lachend bij. Toen ze later één van de twaalf poedels uit een hondenact mee naar huis nam, kocht ze een kleine caravan. „Geen gezicht natuurlijk. Zo’n sportwagen met een caravan erachter.”
Sjoukje was geen natural showgirl. „Valse wimpers of make-up, ik wist me er geen raad mee. In de kleedkamer naast me zaten vier solisten. Ze konden niet veel, maar het waren prachtige showgirls. Zij leerden me hoe ik me kon opmaken en presenteren, zeiden wat ik moest doen voor meer applaus.”
Joan Haanappel verving haar toen ze haar knie had geblesseerd. „De dokter zei: het is je meniscus, dat wordt niks meer. Zo negatief. Ik zei: doe dat been nou maar in het gips. Toen was het na een paar weken over. Ik was geen showtype, Joan wel. Ik dacht: ze sturen me vast weg.”
Ze mocht blijven en ontmoette haar man, Karl Kossmayer, die een komisch bedoeld nummer met muilezels verzorgde. Ze koos in 1972 voor een circusleven met Kossmayer. Ze kookte, verzorgde de dieren. Ze kregen twee dochters, die begonnen met kunstrijden maar ook in het circus belandden. Ze was bijna 25 jaar getrouwd, toen haar 25 jaar oudere man in 2000 overleed. Over het leeftijdsverschil zei ze. „Man, hij was zo vief als een jonge kerel. Tot zijn dood was hij zo actief dat ik er wel eens doodmoe van werd.”