Met een strak programma en een coach voor iedere leerling wil deze school de boosheid verdrijven

Wat de jongeren het meest kenmerkt? „Wat we veel zien, is boosheid”, zegt gedragswetenschapper Nicole Verbraak. Ze werkt op een school in Hoogvliet, in Rotterdam, voor leerlingen die zijn uitgevallen op hun eigen school omdat ze daar moeilijk te handhaven waren. School2Care heet het concept, een „interventie” in de jeugdzorg, bedoeld om jongeren tijdig bij te spijkeren en te voorkomen dat ze in de gesloten jeugdzorg terecht komen. Verbraak: „Boosheid uit zich op verschillende manieren en kan overal vandaan komen. Er zit veel verdriet achter. Het kan te maken hebben met heftige gebeurtenissen, met allerlei vormen van afwijzing. Ze kunnen thuis zijn afgewezen, in hun vrije tijd. Maar ook op alle scholen die ze al hebben gehad. Dat zijn er vaak heel veel.”

De eerste School2Care-school werd dertien jaar geleden geopend, in Amsterdam. Er zijn er nu vier in Nederland. In de scholen zijn onderwijs en zorg „volledig geïntegreerd”, aldus een woordvoerder van zorgaanbieder iHUB. „Het unieke is dat op alle leefgebieden actie wordt ondernomen: school, vrije tijd en thuis.” De leerlingen in Hoogvliet zijn twaalf tot achttien jaar, wonen doorgaans thuis in de regio en zijn doorverwezen door de gemeente Rotterdam, door de jeugdbescherming of, na een veroordeling, door de reclassering.

„Wat mij opvalt, is dat ze elkaar allemaal kennen”, vertelt directeur Denise Plasmeijer. De scholieren hebben het thuis niet altijd gemakkelijk. „Soms hebben hun ouders zulke grote problemen dat er geen ruimte is om de problemen van hun kinderen op te pakken. Dan kun je denken aan geldproblemen, middelengebruik of onverwerkte trauma’s uit hun eigen jeugd: mishandeling, seksueel misbruik.” School2Care wordt gefinancierd vanuit de jeugdzorg én vanuit de gebruikelijke financiering voor gespecialiseerd onderwijs.

Koken voor oma

Er zijn drie klassen van elf leerlingen. Elk kind heeft een eigen coach. Denise Plasmeijer wandelt over de gang. Naast elke klas is een stilteruimte waar leerlingen tot rust kunnen komen „in een prikkelvrije omgeving”. Ze opent de deur naar een ruimte van de mediator. „De mediator haalt leerlingen uit de klas als het even niet lukt. Ze kunnen hier even piano spelen. Of een rondje lopen om weer focus te vinden.”

Verderop bereidt een groepje leerlingen de lunch. „Dat is onze vaste gezamenlijke maaltijd. Dan gaan de jassen uit en zijn de telefoons weg.”

De scholieren kunnen drie maaltijden per dag krijgen. Ze zijn twaalf uur op school, van acht tot acht, tenzij ze kunnen aantonen dat ze na vier uur ’s middags een zinvolle activiteit hebben. „Een echte vrijetijdsbesteding. Zodat ze niet op straat gaan hangen en dingen doen die niet door de beugel kunnen. Het avondprogramma vervalt op het moment dat je stage loopt, op voetbal zit of iets anders positiefs doet in de avond. We hadden laatst een jongen die elke vrijdagavond voor z’n oma kookte.”

Gedragswetenschapper Nicole Verbraak in de keuken van School2Care.
Foto Hedayatullah Amid

Het intensieve schoolprogramma moet voorkomen dat de jongeren in de gesloten jeugdzorg terechtkomen, de leerlingen zitten hier niet voor de lol. En zo ervaren ze dat ook. Eén van de leerlingen van deze School2Care-vestiging in Hoogvliet is de 15-jarige Damian. Hij omschrijft zichzelf als iemand die „altijd rare dingen” doet. „Op de lagere school al. Brandalarm indrukken. Wc-papier in de gootsteen stoppen zodat die overloopt. Uit de klas lopen.”

Damian bevestigt wat de coaches zeggen: dat hij vaak boos is. „Mijn moeder zegt dat mijn gedrag is verbeterd. Maar als ik boos ben, ben ik agressiever dan eerst. Als ik vroeger boos was, gooide ik met controllers en boeken. Nu gooi ik met televisies of telefoons of tablets. Hier op school heb ik trouwens nog niet veel gesloopt.” Hij zegt vrij goed te weten wanneer hij erg boos wordt. „In het signaleringsplan dat van mij is gemaakt, heb ik geschreven dat ik vooral erg boos word als mensen achter me aan gaan zitten.”

De school en zijn ouders hebben Damian toestemming gegeven om met een journalist te praten. Hij zit in een apart lokaal, samen met een even oud meisje dat eveneens toestemming heeft gekregen, maar toch liever niet met haar naam in de krant wil.

Damians rechterarm is bedekt met rode en blauwe strepen en scheldwoorden. „Dat heeft een ander meisje er vanmorgen opgeschreven. Ik was erg moe en lag in de klas met m’n ogen dicht op tafel, ik was even weg. Ik werd wakker met een kleurrijke arm.” Boos is hij er niet om geworden. Boos, zegt hij, wordt hij vooral door het gebrek aan vrijheid. Zijn klasgenoot: „We hebben hier nul komma nul nul nul vrijheid. Dit is een heel heftige school.” Damian: „De regels zijn een beetje overdreven. Als ik hier op de gang loop, moet ik vragen of ik naar het toilet mag. De deur gaat open en als ik klaar ben, gaat de deur weer op slot.”

Groene, gele of rode kaart

Wat Damian dwarszit, is het systeem van gele, groene en rode kaarten. De school probeert de leerlingen zo veel mogelijk positief te benaderen. Bijvoorbeeld door groene kaarten te geven als ze „iets goeds” hebben gedaan, dat wil zeggen iets waarmee ze voorheen moeite hadden: opletten in de klas, iemand helpen, op tijd komen. Met die groene kaarten kunnen de scholieren sparen voor leuke dingen, zoals naar de bioscoop, winkelbezoek of een schoolreisje, of een avond vrij, bij hun ouders. Bij „grensoverschrijdend gedrag” worden gele of rode kaarten uitgedeeld. Damian: „Ik krijg niet zo vaak een groene kaart.” Wel heeft hij „voor het minste of geringste” een gele kaart gekregen, dat wil zeggen een soort waarschuwing, met kleine opdrachten. „Als mensen in de klas te veel praten, wil ik rust en loop ik de gang op. Dan krijg ik een gele kaart. Of als ik ga vapen in de klas. Of als ik een docent uitscheld.”

Als ze leren dat ze niet altijd maar hoeven te schreeuwen om begrepen te worden, kun je als coach al heel blij zijnNicole Verbraak gedragswetenschapper De Vliet

Als hij voor de tweede keer geel krijgt en de opdrachten op de eerste gele kaart nog niet zijn vervuld, krijgt hij een rode kaart. „Ik kreeg er ooit een paar in een week. Daar staan grote opdrachten op. Ik moest laatst een presentatie houden over voetbal. Ik moest een keer de gang dweilen en stofzuigen. Klaslokalen opruimen.” Hij kreeg onlangs ook een schadeclaim aan z’n broek. „Ik liep met een spuitbus en mijn coach liep langs mij heen. Daardoor liep hij tegen het knopje van de spuitbus aan. En zat zijn trui onder.”

Zijn klasgenoot wil ook haar hart weleens luchten over De Vliet, zoals de school in het centrum van Hoogvliet heet. „Toen ik hier voor het eerst kwam, schrok ik. Ik vond het net een dierentuin. Je wordt steeds in de gaten gehouden. Ik zat op de mavo, maar ik werd daar geschorst. Ik ging vaak niet naar die school. Ik had moeite met gedrag. Ik was brutaal. Had vaak ruzie met docenten. Omdat ze mij altijd van alles de schuld gaven. Het liep uit de hand. Thuis ging het niet zo goed, er gebeurde heel veel.”

Na een paar maanden werd ze naar deze school gestuurd, vertelt ze. „Dat is heftig. Want ik moet om vijf uur ’s ochtends opstaan om hier om acht uur te zijn en dan moet ik ’s avonds vaak tot acht uur blijven. Er zijn hier wel goede dingen. Je kunt hier een time-out nemen. Ook is de school veilig. En je hebt een eigen coach, tegen wie je alles kunt zeggen. Maar eigenlijk vind ik het verschrikkelijk, sorry. Ik krijg veel vakken niet meer. Het is eerder een soort dagbesteding. Je hebt geen tussenuren. Ik vind het een soort gevangenis.”

Geen opvoeder maar coach

De verhalen van de jongeren staan in schril contrast met de moeite die hun coaches zich getroosten hun leerlingen bij te staan. Nicole Verbraak: „Geen dag is hier hetzelfde. We geven intensieve begeleiding. Je moet stevig in je schoenen staan om hier coach te worden, je krijgt het soms wel voor je kiezen.”

De medewerkers noemen zich coach omdat ze geen groepsleider willen zijn, en al helemaal geen opvoeder. Denise Plasmeijer: „Een opvoeder hebben ze thuis al. En wij coachen de kinderen, maar ook hun ouders, hun opvoeders.”

De coaches hebben „vrijwel elke dag” contact met iemand uit het persoonlijke netwerk van de scholieren, ze gaan „minimaal een keer per maand” op huisbezoek. De scholieren verblijven hier gemiddeld zes tot negen maanden. Plasmeijer: „We proberen hen terug naar een opleiding te krijgen. We kijken bij iedere leerling wat die nodig heeft om weer vervolgonderwijs te krijgen. Dat kan van alles zijn. Een startkwalificatie voor het beroepsonderwijs, of voldoende competenties voor vervolgonderwijs. Wat we doen is onderwijs, maar veel van wat we leren heeft ook te maken met gedrag.”

Af en toe geluksmomenten

De school zou de leerlingen liefst „onvoorwaardelijk” tegemoet treden, ook bij ongewenst gedrag. Maar dat lukt niet altijd, zegt gedragswetenschapper Nicole Verbraak. „Je kunt een kind wel steeds kansen blijven geven, maar als door het gedrag andere leerlingen of de coaches niet meer veilig zijn, moet je andere keuzes maken.”

Zulke kinderen krijgen elders een „eén-op-één begeleiding” en dat pakt soms goed uit. Verbraak: „Voor sommige kinderen is wat wij doen, niet genoeg. Wij kunnen patronen niet altijd doorbreken. Die moeten behandeld worden. Zonder een behandeling wordt de kans dat ze hier slagen, een stuk kleiner. We hadden laatst een jongen die alleen maar aan het vechten was. Na die begeleiding kwam hij hier terug. Ik klop het af. Maar het gaat echt fantastisch.”

Coach Niels van Dijk tafeltennist met een leerling in de recreatieruimte van School2Care.
Foto Hedayatullah Amid

De gedragswetenschapper en haar directeur zijn verheugd over de successen, hoe klein ook. Verbraak: „Als ze leren dat ze niet altijd maar hoeven te schreeuwen om begrepen te worden, kun je als coach al heel blij zijn.” Plasmeijer: „We hebben de afgelopen twee jaar niemand hoeven doorverwijzen naar de gesloten jeugdzorg.” Verbraak: „Ik heb af en toe geluksmomenten. Anderhalve maand geleden kwam hier iemand in werkkleding binnenlopen. Ik dacht dat hij werkzaamheden moest uitvoeren. Ik herkende hem aanvankelijk niet. Hij was vijf jaar geleden hier weggegaan en kwam even vertellen dat hij zonder ons niet had gestaan waar hij nu staat. Ik dacht: voor hem hebben we het verschil kunnen maken.”

Naar de horecavakschool

Scholier Damian heeft een advies aan hulpverleners en docenten die met leerlingen werken zoals hijzelf. „Hun gang laten gaan. Minder strenge regels.” Zijn klasgenoot: „Meer vrijheid geven. Tot acht uur ’s avonds blijven helpt niet. Mij niet tenminste.” Ze willen geen docenten die tijdens de pauzes vanaf een vaste plaats de leerlingen in de gaten houden.

Damian wil na de zomer naar de horecavakschool. „Dan ga ik iedereen heel hard uitzwaaien”, lacht hij. Zijn klasgenoot weet het nog niet precies. „Ik hoop dat ik hier na de zomer weg mag. Naar een normale school.”