‘Een schrijver als Ilja Leonard Pfeijffer ís zijn verhaal, hij belichaamt het volledig’

De auteur leeft weer! Ooit werd hij doodverklaard, door literatuurtheoreticus Roland Barthes, metaforisch dan: om ermee te zeggen dat een literaire tekst op zichzelf beoordeeld moet worden, los van de auteur. Sindsdien heeft de auteur, en de bedoeling van de auteur, er jarenlang niet toe gedaan voor de literatuurwetenschapper. Officieel dan, want echt ‘dood’ was hij intussen ook weer niet. Een schrijver is wel degelijk iemand, en bovendien zichtbaar: iemand die met zijn naam en hoofd op het boek staat, maar dikwijls ook in talkshows spreekt over de toestand van de wereld.

Dat doet toch iets met de literatuur, weet neerlandicus Sander Bax (1977), hoogleraar onderwijs en cultuur in Tilburg. Waar het schrijverschap een publieke aangelegenheid wordt, moet dat daarom ook bestudeerd worden, is het uitgangspunt van zijn nieuwe boek, Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020. Bax: „Heel lang was de neerlandistiek vooral op de tekst gericht, waardoor we ons niet bezighielden met alles wat met de auteur te maken had. Maar: wat een auteur doet, beïnvloedt hoe we naar die teksten kijken. Dat is het paradigma dat de afgelopen tien jaar opkwam in de neerlandistiek, en dat moest ook eens zijn beslag krijgen in een literatuurgeschiedenis.”

Toch leren studenten Nederlands nog dat ze het niet mogen hebben over de bedoeling van de auteur.

„Ja, dat idee is nog sterk aanwezig. En tekstgerichte studie blijft óók belangrijk. Feit is ook dat je uit een meerduidige literaire tekst nooit een eenduidige bedoeling van een auteur kunt halen. Maar het gaat te ver om dan helemaal niet te willen praten over de auteur, alsof die niet met je communiceert. Tegelijk denk ik dat een uitspraak in een schrijversinterview ook niet eenduidig is. Dat alles is literair materiaal. Als neerlandicus moet je dat allemaal fileren, analyseren, om te zien wat er gebeurt.”

Dat was ook een talent van Mulisch: naar hem bleef je kijken

U schreef eerder ‘De Mulisch Mythe’. Begon dat aanwezige, publieke schrijverschap bij Harry Mulisch?

„Bij Mulisch zag ik hoe de mythes óver hem, waar hij gretig mee speelde, het beeldvormende proces beïnvloed hebben. Maar het bestond al veel langer: ik leg het beginpunt bij de dichters die we de Tachtigers noemen. Zij vestigden het ideaal van een antiburgerlijk, verheven schrijverschap. Die schrijver was uitzonderlijk, belangeloos en onafhankelijk. Hun beeld van wat een ‘echte’ schrijver is, werd gaandeweg de conventie. Dat beeld zingt nog steeds rond.”

Iemand als Ilja Leonard Pfeijffer speelt die rol perfect.

„Hij is er nu het sterkste voorbeeld van, waarbij ik meteen wil zeggen dat hij die rol niet alleen spéélt, het is meer dan een pose. Pfeijffer leeft in Genua én schrijft erover, hij is classicus én schrijft een megalomane historische roman waarin hij de hedendaagse politieke situatie schetst in een historisch kader – het hangt allemaal samen. Het is fundamenteel voor zijn schrijverschap. En dat idee voert zelfs terug tot Goethe: dat je je verhaal niet alleen in boeken vertelt, maar volledig belichaamt.”

Waarom werkt dat zo goed?

„Omdat mensen zich aangetrokken voelen tot diegenen die zich net een beetje anders gedragen: dat is hoe we een kunstenaar waarderen. Tegelijkertijd sluit zulke antiburgerlijkheid aan bij de wetten van de media, die een herkenbaar imago vereisen, een heldere boodschap, die de aandacht trekt. Dat was ook een talent van Mulisch: naar hem bleef je kijken, omdat hij het spel zo goed beheerste.”

Dan moeten we het toch maar weer even over De Grote Drie hebben – Mulisch, Hermans, Reve

Er zit iets wantrouwigs in die blik: de wetenschapper die de zelfmythologisering van de schrijver doorziet.

„Wat je wantrouwig noemt, is ook de verfrissende kant die de literatuurwetenschap op is gegaan. De ideologische literatuurkritiek leerde ons decennia geleden al dat achter woorden ook een wereldbeeld schuilgaat. En die norm van autonoom schrijverschap heeft net zo goed een kleur. Als ik alleen de geschiedenis had geschreven van schrijvers die de rol van ‘grote schrijver’ met succes speelden, zat ik met een boek vol witte mannen en zou ik veel belangrijke schrijvers gemist hebben. Als je uitzoekt hoe dat spel doorwerkt, kun je ook de schaduwkant ervan laten zien.

„De Vijftigers bijvoorbeeld bedienden zich van oorlogszuchtige avant-garderetoriek: jonge mannen als Lucebert en Kouwenaar die hun voorgangers een draai om de oren gaven, zij stonden voor vernieuwing. Dat is een lekker, smeuïg verhaal, maar onder dat geweld bleven er ook auteurs in de schaduw staan. De dichteres M. Vasalis werd door de Vijftigers verguisd, heel pijnlijk. Zij stopte met publiceren en werd veel later pas gerehabiliteerd als auteur.”

Waardoor is dat heersende beeld van die ‘echte’ schrijver gekanteld?

„Dan moeten we het toch maar weer even over De Grote Drie hebben – Mulisch, Hermans, Reve. Zij belichaamden alle conventies van het autonome schrijverschap, maar zij deden dat voor het eerst voor een massapubliek, dus buiten de eigen kring van literatuurliefhebbers. Daar hadden ze ongelooflijk succes mee, maar dat kon niet herhaald worden. Het mediaoptreden van schrijvers werd de normaalste zaak van de wereld.

„En de balans verschoof: mediawetten en kijkcijferlogica werden bepalender, en zo werd de autonomie van schrijvers aangetast. Schrijvers gingen mee in het spel, waarmee ze niet meer onafhankelijk en afzijdig konden zijn. Denk aan Charlotte Mutsaers die in 2017 bij De wereld draait door zat vanwege wat ze had geschreven: dat ze de kinderpornoblaadjes van haar broer verkocht zou hebben. Ze verdedigde zich door te zeggen dat het een roman was. Dat werkte in Hermans’ tijd, maar nu totaal niet meer.”

De literatuur is er om de thermometer in de samenleving te steken

We leven in een tijd van ‘verbreding, versnippering en meerstemmigheid van het literatuurbegrip’, schrijft u. Is dat slecht nieuws, omdat tegelijk ook het aanzien van literatuur kleiner is geworden?

„Mij stemt het juist optimistisch! Misschien levert de literatuur geen mediageniek eenduidig verhaal meer op, maar als je er één verhaal van maakt sluit je andere perspectieven uit.”

Wat betekent dat verlies van aanzien voor de literatuur?

„Misschien wel hét literaire probleem voor schrijvers van de twintigste eeuw was de vraag hoe ze zich tot de wereld konden en moesten verhouden. Hoe is een eenduidige politieke boodschap te verbinden met meerduidige literatuur? Nu is daar het probleem van de ‘bubbels’ bijgekomen: dat er nauwelijks meer een gemeenschappelijke publieke ruimte is waar je met elkaar communiceert. Hoe bereik je dan een breed publiek? Is dat er nog? De literatuur is er om de thermometer in de samenleving te steken, maar welke rol spelen schrijvers nog in de wereld, en welke rol speelt hun positie in de wereld dan weer in de tekst? Zulke vragen worden gesteld, ook ín literaire teksten. Zo zoeken schrijvers naar nieuwe manieren om zich te engageren.”