Raad van State puzzelt met grote vraag en tekort juristen; voorrang voor hoger beroep over woningbouwprojecten

De Raad van State gaat tijdelijk prioriteit geven aan hoger beroepszaken over grote woningbouwprojecten. Dit heeft Rosa Uylenburg, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, donderdag bij de presentatie van het jaarverslag bekendgemaakt.

Op 150 zaken zullen de komende tijd meer juristen worden geplaatst. De hoogste bestuursrechter wil hiermee laten zien dat het zich bewust is van het grote woningtekort. In dat licht is het van „groot maatschappelijk belang” dat er snel duidelijkheid komt over de doorgang van bouwplannen. In 2023 duurde de gemiddelde behandeling van een zaak in hoger beroep 30 weken, tegenover 26 weken het jaar daarvoor. Vaak heeft een zaak daarvoor nóg langer bij de rechtbanken op de plank gelegen, aangezien de behandeling daar nog meer tijd in beslag neemt dan bij de Raad van State. Toenemende complexiteit van rechtszaken en een tekort aan juristen worden als belangrijke oorzaken genoemd.

De Raad van State is een belangrijk adviseur van de regering en het parlement, en kent tegelijkertijd ook een aparte rechtsprekende tak waar de hoogste algemene bestuursrechter actief is. Samen publiceren de twee afdelingen elk jaar een beschouwing op de rechtsstaat. „Niet alles wat technologisch mogelijk is, is maatschappelijk wenselijk”, vormt dit jaar de rode draad van de traditionele beschouwing.

Rol van algoritme in overheidsbesluiten

Vicepresident Thom de Graaf en Uylenburg willen dat er meer aandacht komt voor de rol van algoritmen in overheidsbesluiten. De overheid moet meer en beter inzicht geven in datasets die het gebruikt. Burgers moeten gegevens over zichzelf „op tijd en eenvoudig” kunnen laten corrigeren of verwijderen. Het recht op informatie verdient aanbeveling. Dit houdt in dat in besluiten moet worden vermeld of er gebruik is gemaakt van algoritmen, en ook over de reden dat de overheid in een specifiek besluit op dit soort technologieën leunt.

Het algemeen belang krijgt in besluitvorming nog altijd de meeste aandacht, ziet De Graaf. Maar „de bescherming van individuele rechten” vindt hij in een rechtsstaat minstens net zo belangrijk. De overheid moet zich daarom beter vergewissen van het non-discriminatiebeginsel en het recht op privacy van individuele burgers op het moment dat het gebruik maakt van artificiële intelligentie. Nu wordt nog te veel belang gehecht aan efficiëntie, veiligheid en snelheid. Het gebruik van algoritmen heeft dus niet alleen positieve kanten, waarschuwt De Graaf.

In het verslag benadrukt de Raad van State dat de Nederlandse rechtsstaat sterk is, en vaker heeft bewezen dat het tegen een stootje kan. Het aan het licht komen van het kinderopvangtoeslagenschandaal en de daaropvolgende reflecties zouden daar het bewijs van zijn. Toch mag en kan de „lange democratische traditie” in Nederland niet meer als garantie worden gezien dat rechtsstaat stand blijft houden.

Groeiend wantrouwen tegenover overheid

Groeiend wantrouwen en verzet tegenover minderheden, migranten, media en de onafhankelijke rechtspraak laten volgens het hoge adviescollege zien dat de vertrouwensrelatie tussen overheid en burger nog niet is verbeterd. Het „disfunctioneren van de rechtsstaat” ligt dan ook op de loer.

Tot slot ziet de Raad groeiende aandacht en interesse voor de Grondwet, maar dan vooral voor eigen gebruik. Zo beroepen politiek en burgers zich vaker op rechten en plichten die daaruit voortvloeien. Kennis over de maatschappelijke functie van de Grondwet blijft alleen wel in alle lagen van de samenleving achter, ziet de Raad. Dit kan worden opgelost door burgerschapsonderwijs. Intussen moeten vooral regering en parlement zich rechtsstatelijk gedragen: zij moeten meer „bewustzijn” ontwikkelen en uitdragen over het belang van het volgen van hoger recht én aan „zelfbeheersing” doen zodra rechterlijke uitspraken negatieve gevolgen blijken te hebben voor politieke besluitvorming.