Wanneer ik als beginnend verslaggever korte tijd op het Binnenhof werk, in de jaren tachtig van de vorige eeuw, neemt een bozige ANP-collega op een dag een bandrecorder mee naar de wekelijkse persconferentie van premier Ruud Lubbers (CDA).
Lubbers zegt zulke ondoorgrondelijke dingen (‘taakstellend pad’) en gebruikt zoveel jargon (‘meerjarige echte minima’) dat er aan zijn teksten geregeld geen touw is vast te knopen. Na afloop spoelt de ANP-collega in Nieuwspoort de band terug voor de verslaggevers, waarna we proberen te bepalen wat de minister-president bedoeld kan hebben. Vaak mislukt dit.
Bij de Rijksvoorlichtingsdienst vinden ze het geen probleem. Geheimtaal suggereert deskundigheid en is tegelijk een middel om de burger op afstand te houden. Politici maken vuile handen en dat hoeft niet elke dag in de krant.
De laatste decennia is dit verschijnsel volledig verdwenen. Alle politici gaan na de eeuwwisseling duidelijk communiceren. De revolutie voltrekt zich zonder ophef. Wie duidelijkheid moeilijk vindt moet even op cursus. Politici van alle gezindten doen mee, duidelijkheid heeft amper politieke kleur, duidelijkheid is goed.
Pim Fortuyn dwingt de verandering in 2002 af: „Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg.” Hij maakt zoveel indruk dat uiteindelijk alle partijen hun schroom laten varen. Ook de machtspartijen in het midden. Voor hen wordt duidelijkheid een middel om een dreigende chaos door de opkomst van nieuw rechts te bestrijden. Het kabinet-Balkenende I kiest dat jaar als motto: „Duidelijkheid en daadkracht”.
Binnenwereld van bestuur
Het valt samen met de doorbraak van de beeldcultuur. Politieke communicatie mag niet meer gelaagd of riskant zijn, de grens tussen politiek en reclame vervaagt: kandidaat-Kamerleden leren dat een heldere boodschap simpel en eenduidig moet zijn. Geen bijzinnen, weinig lettergrepen, standpunten zonder dubbele bodem: optimale duidelijkheid.
Er is één probleem: democratie is vaak niet duidelijk. Een Kamermeerderheid kan een motie aannemen maar een kabinet heeft het recht haar niet uit te voeren. De meerderheid beslist maar bijvoorbeeld de grondrechten van minderheden kunnen alleen worden veranderd als daarvoor in twee achtereenvolgende kabinetsperiodes een twee derde meerderheid is.
In de binnenwereld van het politieke bestuur, waar camera’s en verslaggevers niet komen, is de onduidelijkheid nog groter. Daar vermengt het debat over botsende opvattingen van coalitiepartijen zich met bestuurlijke vereisten: inspraak, zelfbeheersing, wetgevingskwaliteit, procedurele correctheid. Een werkwijze die uitgaat van begrip voor de ander en relativering van het eigen wereldbeeld: het bestel is gebaseerd op collegiaal bestuur, niet op autoritair leiderschap.
Zo bestaan in die binnenwereld talrijke contra-intuïtieve werkelijkheden die politiek leiders zelden openlijk uitspreken. Op verkiezingsavond reageren ze bewonderend op de grote winnaar – maar in de formatie daarna dwingen ze de winnaar tot vergaande inhoudelijke concessies: anders weigeren ze met hem te regeren. En een nieuwe premier moet zich geen illusies maken: niemand in Den Haag heeft het laatste woord, dus de premier kan alleen de baas blijven als hij zomin mogelijk de baas speelt. Zo onduidelijk is het.
Aldus ontstaan twee soorten Den Haag. Het onduidelijke Den Haag van de politieke binnenwereld blijft grotendeels in stand maar komt zelden in beeld. Het Den Haag van de duidelijkheid is voortdurend in beeld, maar is in de praktijk vooral een zelfgeschapen schijnwereld.
Radicaliseer de oplossing
Voor Geert Wilders is de collectieve omarming van duidelijkheid een blessing in disguise. Het geeft hem ruimte voor zijn wantrouwige en ongeremde uitwerking van duidelijkheid. Zijn methode: versimpel de analyse, radicaliseer de oplossing. De islam is een gewelddadige ideologie: verbieden. Nederland is soeverein: Nexit. Te veel migranten: grenzen dicht. De Kamer luistert niet naar kiezers: nepparlement.
Evengoed heeft óók Wilders’ duidelijkheid een hoog fictief gehalte. Hij weigert een ledenpartij te vormen, rekruteert daardoor amper politiek talent, en geeft af op zijn eigen mensen. In het jaar voorafgaand aan zijn beruchtste politieke moment, de „minder Marokkanen”-uitspraken van 2014, vertoont hij intern trekken van wanhoop en paranoia. Hij is niet te genieten. Fractiegenoten, aldus interne mails die ik destijds ontvang, maakt hij keer op keer uit voor „gekken” en/of „malloten”.
Het brengt onrust, leren contacten met PVV’ers, en zo gebeurt het dat ik 28 september 2013 in NRC beschrijf dat een vertrouweling van de partijleider heeft meegedaan aan gesprekken over een mogelijke opstand tegen Wilders.
„Echt een k*troddel”, mailt de vertrouweling die zaterdagmorgen aan zijn partijleider, niet wetend dat ik bewijsstukken in bezit heb.
„De inhoud van het artikel overleven we wel hoor”, antwoordt Wilders 8.03 uur. „Het ergste is dat die journalist niet alles verzonnen heeft en met mensen heeft gesproken. Dat vind ik het ergste althans. Niet weten wie je wel en niet kan vertrouwen. Ik haat mensen die paranoïde zijn – zoals veel arabieren die het combineren met conspiracy theorieën – en wil het zelf niet worden.”
Duidelijk in de buitenwereld, beducht voor chaos binnenskamers – het zal blijven sluimeren.
‘Politieke pyromaan’
Maar zijn openbare optredens zijn succesvol, en gaandeweg schikt de politiek zich naar hem. D66-leider Alexander Pechtold positioneert zich vanaf 2007 als Wilders’ vaste opponent. Beide politici profiteren. VVD-voorman Mark Rutte noemt hem in 2008 „een politieke pyromaan”. Drie maanden later opent hij met de PVV een Vrijdenkersruimte, en twee jaar daarna gaat hij met Wilders in zee als gedoogpartner van zijn eerste kabinet (2010-2012). Het CDA, hevig verdeeld, doet ook mee – en komt de klap nooit te boven.
Later gaan de PvdA en belangrijke media eveneens overstag. Het blijkt tijdens het hoger beroep in het „minder Marokkanen”-proces. Wilders wint de publieke opinie met de klacht op sociale media dat zijn berechting „een politiek proces” is, en RTL Nieuws meldt vanaf 2018 op basis van interne stukken viermaal dat daarvoor sterke aanwijzingen zijn. Wilders stelt – hoogst ongebruikelijk – Kamervragen over zijn eigen berechting.
PvdA-voorman Diederik Samsom heeft na de „minder minder”-uitspraken besloten dat zijn fractie nooit meer PVV-moties zal steunen. Zijn opvolger Lodewijk Asscher trekt dit in. Na een nieuw RTL-bericht voegt PvdA-Kamerlid Attje Kuiken zich bij andere parlementariërs met kritische Kamervragen over Wilders’ berechting.
Het onderstreept zijn groeiende invloed, ook al heeft hij geen bewijs voor zijn claim. En zo veroordeelt de Hoge Raad hem zomer 2021 zonder strafoplegging voor groepsbelediging. Wilders verklaart buiten de zittingzaal dat „Nederland corrupt” is en „de rechtsstaat failliet”. Daarna blijft het stil: politici, journalisten en andere dragers van de publieke opinie zijn goeddeels opgehouden hem nog tegen te spreken.
Chaosbestrijding brengt chaos
In het jaar van Fortuyns opkomst, 2001, is het vertrouwen in de regering volgens het SCP 64 procent. In het jaar van Wilders’ doorbraak, 2023, is dat 42 procent. De poging van de naoorlogse politieke orde om met duidelijkheid de chaos van nieuw rechts te ondermijnen is mislukt. De drie klassieke stromingen hebben bestaanszekerheid beloofd, ze krijgen geen bestaanszekerheid van kiezers terug. Hun duidelijkheid eindigt in onduidelijkheid. Hun chaosbestrijding brengt chaos.
Want in de formatie blijkt vanaf dag één dat Wilders onvoorbereid is. Hij heeft geen partij, geen doorrekeningen en amper competente mensen. Hij stelt eisen op sociale media alsof hij nog oppositieleider is. Van de vier betrokken partijen heeft er maar één, de VVD, routine in regeringsvorming. Nooit was de onregeerbaarheid van het land zo dichtbij.
Wilders weet dat van hem als grootste partij offers worden verwacht. Hij trekt onrechtsstatelijke voorstellen in, en later zijn claim op het premierschap. Maar betrokkenen bij de formatie zien ook dat hij ervaring in de dagelijkse omgang met compromissen mist. Bovendien is succesvolle afronding van de regeringsvorming voor hem paradoxaal: dan houdt hij een bestel in stand dat hij jaren aanviel, en eindigt ook zijn duidelijkheid in onduidelijkheid.
Tegelijk is de vermoedelijk voornaamste betekenis van de uitslag dat Wilders voor de langere termijn een nieuwe standaard voor politiek succes heeft gevestigd. Hij toonde aan dat je met ongeremde duidelijkheid een nationale figuur kunt worden, waarmee hij versimpeling, verharding en radicalisering normaliseerde. Hij liet zien dat het ook in Nederland straffeloos mogelijk is de eigen duidelijkheid meer waarde toe te kennen dan de democratie zelf.
En zoals Wilders een uitwerking van Fortuyn was, zo moet niemand verbaasd zijn als nieuwe uitdagers Wilders’ model uitwerken voor verdere aanvallen op het bestel.
Of de democratie wordt bedreigd betwijfel ik, Den Haag heeft genoeg leiders met een democratisch geweten, maar een dreiging hoeft niet expliciet te zijn voordat ze zich daadwerkelijk voordoet. En zo is deze tijd ook een test. Een test voor politici, instituties én burgers om de democratie te blijven dragen.
Zoals de Duitse filosoof Theodor Adorno in 1967 over het gevaar van radicaal-rechts zei: „Hoe deze dingen verdergaan, en de verantwoordelijkheid voor hoe ze verdergaan, dat is in laatste instantie aan ons.”
Dit stuk is ontleend aan Duidelijkheid (Uitgeverij Pluim), het essay van de Maand van de Filosofie 2024.