Bruine ratten zouden in groten getale opduiken in Nederlandse steden, de laatste tijd. Daar wordt in elk geval over geklaagd – en er worden maatregelen genomen. Op de Lijnbaan in Rotterdam zijn rattenklemmen met pindakaas geplaatst, in Den Haag is de gemeente vorig jaar de campagne ‘Stop de rat’ begonnen, en op het Museumplein in Amsterdam zijn in december nieuwe, goed gesloten, dus rat-onvriendelijke vuilniscontainers geplaatst. Want dat ratten op weggegooid voedsel afkomen, weten we wel.
Maar verder weten we weinig over stadsratten: niet hoe en waar ze leven in de stad, of hoeveel er precies zijn. Eerdere pogingen om dat landelijk in kaart te brengen, liepen op weinig uit. Daarom is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in 2019 begonnen met een landelijke ‘Rattenmonitor’. Die houdt op een kaart bij waar en wanneer in Nederland een rat gemeld is. Een melding gemaakt door „professionele plaagdierbeheersers”, wel te verstaan. Niet iedere burger kan bellen en zeggen dat-ie een rat zag, althans, zo’n melding komt dan niet op de kaart.
In Finland hebben ze wel een stap in die richting gedaan. Bij de universiteit van Helsinki dachten ze: het wemelt in de stad van ratten, mensen zien ze overal, we weten nog lang niet genoeg over ratten en hun interactie met de mens – laten we de stadsbewoners erbij betrekken. Zo begon in 2018 het Helsinki Urban Rat Research Project (HURP), dat al verschillende onderzoeken publiceerde. Zo bleek bijvoorbeeld dat ratten in de riolen vaker met een ziekmakende bacterie uit mensenpoep besmet raken, dan dat mensen die voedselvergiftigingsbacterie (Campylobacter jejuni) oppikken door contact met rattenpoep. Het stadsrattenproject won eind vorig jaar een universitaire burgerwetenschapsprijs, onder meer omdat voor het project middelbare schoolleerlingen als stadsrattenonderzoekers zijn ingeschakeld. Die daardoor en passant iets opstaken over wat wetenschap bedrijven inhoudt.