Ik stapte ’s ochtends vroeg in de auto om in België de wereldkampioen wielrennen te gaan interviewen, en viel net na het nieuws van zes uur op Radio 1 in een gesprek over de allereerste profvoetbalclub voor vrouwen, Hera. Initiatiefnemer Marieke Visser vertelde gloedvol over het idee erachter: de vrouwen niet als aanhangsel, zoals nu vaak bij betaaldvoetbalorganisaties afhankelijk van de mannenafdeling, maar als de belangrijkste focus. Want we leven niet meer in de jaren vijftig, toen vrouwen niet zelfstandig een bankrekening mochten openen. Een op zichzelf staande profclub voor vrouwen zou in deze tijd toch mogelijk moeten zijn – de KNVB is nu aan zet om dat te realiseren.
Binnen de kortste keren zat ik met kippenvel te luisteren. Vrouwen die geloven in voetbalvrouwen en willen investeren in hun toekomst: Visser had in financieel expert Esther Pool-Kamp een mede-oprichter gevonden, had vrouwelijke voetbalexperts als Barbara Barend en Hesterine de Reus om zich heen verzameld, en een groep vrouwelijke investeerders aan zich gebonden die kansen voor vrouwen belangrijk vinden, maar ook gewoon zien dat vrouwensport op dit moment een gigantische groeimarkt is: de waarde van vrouwenvoetbal zal de komende jaren verzesvoudigen. Misschien emotioneerde het gesprek me zo omdat ik de avond ervoor was gaan slapen met een filmpje in gedachten dat ik nog snel op mijn telefoon had gezien, een filmpje met een stuk of acht meisjes van een jaar of zeven.
We moeten het hebben over de droomkloof, zei een van de meisjes. Een ander meisje vroeg: de droomkloof? Ja, de droomkloof. De meisjes somden om beurten op: vanaf ons vijfde verdwijnt ons geloof dat we ooit regeringsleider, wetenschapper, techneut, een grote denker, astronaut of ceo kunnen zijn. Vanaf ons zevende beginnen we te denken dat jongens slimmer zijn dan wij, en dat is niet zo gek als je weet dat onze ouders vaker googelen op ‘is mijn zoon getalenteerd’ dan op ‘is mijn dochter getalenteerd’. We moeten briljante vrouwen zien die uitblinken. En we moeten ook zien hoe ze daar gekomen zijn, om ons te kunnen voorstellen dat wij ooit doen wat zij doen.
You can’t be what you can’t see, hoorde ik iemand nog niet zo lang geleden over hetzelfde thema zeggen. Ik dacht er de hele rit naar wereldkampioen Lotte Kopecky over na, en ook zij begon erover: hoe ze als kind Marianne Vos wel kende, maar zelf vooral Tom Boonen en Fabian Cancellara als voorbeelden had gehad. Nu is zij de heldin van kleine meisjes, profwielrenster worden is voor het eerst een echt toekomstperspectief. Toch zijn deze meisjesdromen niet helemaal van gisteren: het wielrennen en voetbal voor vrouwen groeien al een paar jaar explosief. Meisjes van zes, zeven jaar weten niet beter dan dat Lotte Kopecky en Lieke Martens op tv te zien zijn.
Wat me zo trof, was de stap naar voren van al die andere briljante vrouwen, van ceo Marieke, cfo Esther, visionair Barbara en expert Hesterine, die de handen ineens hebben geslagen en meisjes laten zien: kijk, dit kunnen wij – en jij! – dus ook. De meisjes in het filmpje sloten af met een oproep: ‘we hebben alle vaders, moeders, broers en bazen nodig om de droomkloof te dichten.’
Ik hoop dat de KNVB ook ziet dat je meisjes geen groter geschenk kunt geven dan dat.
Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.