Het ontwerp van een goed springparcours is als een sudoku: ‘Een driesprong aan het einde is een extra opgave’

Parcoursbouwer Louis Konickx (69) weet al precies wat hij zondag, bij het springtoernooi van Indoor Brabant, graag ziet: een stuk of tien ruiters of amazones die de eerste ronde foutloos en snel genoeg doorkomen en mogen deelnemen aan de barrage. In die barrage wordt de winnaar bepaald op basis van tijd en eventuele afgesprongen balken.

De ervaring leert dat het publiek blij wordt van een barrage van ongeveer tien. „In Amerika is dat anders. Dat is een land van de dood of de gladiolen in de sport. Daar vinden ze twee of drie combinaties in de barrage geweldig.”

Maar Nederland, zegt Konickx, is een land „van paardenliefhebbers, fokkers en trainers. Wij gunnen iedereen het beste, ook in de eerste ronde.” Daarbij, niet onbelangrijk, als de barrage heel dun bezet is, voelen Nederlanders zich bekocht: „Met tien vinden we dat we waar hebben voor ons geld.”

Toen Konickx een paar jaar terug eens een te zwaar parcours had gebouwd waarbij maar vier ruiters overeind bleven, kreeg hij het zelfs te horen van een van de hoofdsponsors. „Die zei: Louis, wat ben je aan het doen? Ik zit hier met een hele tafel klanten en ze springen er allemaal balken af!”

Wereldberoemd

Konickx is als parcoursbouwer wereldberoemd. Hij tekende voor verschillende wedstrijden in het commerciële springcircuit, zoals de Rolex Grand Slam (vier grote toernooien waar Indoor Brabant er een van is). En hij ontwierp parcoursen voor twee EK’s en de Wereldruiterspelen van 2022 in Herning, het WK van de paardensport.

Deze zondag staat de internationale top klaar om zijn parcours voor Indoor Brabant te rijden. Op de startlijst staat een hele reeks topruiters, zoals de Nederlanders Harrie Smolders, Maikel van der Vleuten en Willem Greve.

In 2023 was het parcours in Den Bosch ook van Konickx’ hand. En hij moet toegeven dat de barrage met zestien ruiters toen te druk bezet was. „Vorig jaar had ik er te veel. Ik had hoog gebouwd, maar achteraf zag ik dat mijn afstanden iets te makkelijk waren.”

Voor de winnaar van Indoor Brabant wordt deze zondag een lucratieve middag: het totale prijzengeld is 1 miljoen, waarvan een derde naar de nummer één gaat. Nogal een smak geld, maar volgens Konickx geeft hem dat geen extra druk. „Nee, de druk zit in je eigen hoofd. Dat je het op je best wil doen. Heeft mijn parcours genoeg ingrediënten om iedereen een geweldige middag te bezorgen? En kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”

Volgens de bondscoach van de Nederlandse springruiters Jos Lansink kan Konickx dat. „Hij is een echte paardenman, kan goed inschatten hoe zwaar hij kan bouwen en vindt het belangrijk om iedereen aan de finish te krijgen.”

Niet uit een paardenfamilie

Louis Konickx, die opgroeide in het Limburgse Beesel, komt niet uit een paardenfamilie maar zag op zijn elfde een meisje op een paard en dacht: dat wil ik ook. Een aantal jaren later bouwde hij zijn eerste parcours. „Bij ons in de buurt hadden we een parcoursbouwer die wij niet goed vonden. En die meneer zei: dan moet je het zelf maar eens doen.” Vanuit de amateursport rolde hij het professionele wereldje in, eerst nog als assistent van grote bouwers. „Ik was heel fanatiek. Daardoor heb ik kunnen werken met de groten der aarde.”

Volgens Konickx is het ontwerp van een goed springparcours als een sudoku. Alles moet netjes in elkaar passen. „De ruimte is beperkt, je wilt bepaalde afstanden, wendingen, de volgorde van de hindernissen moet goed zijn.”

Maar een parcoursbouwer kan niet alles hebben. „Elk parcours kent compromissen.” Het moet spannend en verrassend zijn, maar niet onmogelijk te volbrengen. „Een concreet voorbeeld: een driesprong is het moeilijkste deel van een parcours.” Een driesprong bestaat uit drie hindernissen vlak achter elkaar, waar een paard tussenin maar een of twee galopsprongen kan zetten – het komt heel nauw om goed uit komen.

„Een driesprong aan het einde is een extra opgave, omdat paarden de focus kwijt kunnen raken. Aan de ene kant is het natuurlijk mooi als het drama aan het eind zit. Dat iemand heel mooi gereden heeft, maar dat er bij de laatste hindernissen toch een balk af gaat.” Maar het is ook een risico. „Want stel dat een ruiter of amazone al in het begin van een parcours een balk heeft, en er komt aan het eind nog die driesprong, dan zeggen ze sneller: ik stop. Ze kunnen niet meer winnen, willen hun paard sparen. Allemaal heel redelijk, maar voor het publiek minder leuk.”

Louis Konickx: „Kan ik selectief genoeg bouwen, zonder dat het ten koste van de paarden gaat?”
Foto Merlin Daleman

Wat kunnen ruiters en amazones zondag van Konickx verwachten? Sowieso een driesprong, op dit niveau is dat standaard, zegt hij. Daarnaast kiest hij niet voor één dubbelsprong (twee hindernissen dicht op elkaar) maar twee. Dat is lastig, „maar dit deelnemersveld kan dat aan.” In totaal komen er veertien hindernissen – de meeste op de maximumhoogte van 1,60 meter – waarbij een drie- of dubbelsprong als één telt. Veel voller moet je het ook niet willen zetten, zegt Konickx, daar is bij een indoor-evenement geen ruimte voor.

Nauwelijks sporen gebruiken

De leek denkt misschien dat de hoogte of de breedte van de sprongen allesbepalend zijn voor de pittigheid van een rit. Maar er zijn méér „ingrediënten voor moeilijkheid”, zegt Konickx. De toegestane tijd, en dus de snelheid van ruiter of amazone en paard, is er ook een. En misschien wel de belangrijkste: de afstanden tussen de hindernissen. Hoe lastiger die zijn, hoe meer passen en meten het voor de ruiter is. „Als je door middel van de afstanden test wat de beste combinaties zijn, dan hoef je fysiek niet het zwaarste parcours te bouwen.”

Dat is heel belangrijk, zegt hij. Zeker in deze tijd waarin de kritiek op de paardensport aanzwelt. „Als wij ons plezier willen halen uit deze sport, moeten we te allen tijde in de gaten houden wat we van paarden vragen.”

Het liefst ziet Konickx berijders die zo weinig mogelijk ‘hulpen’ gebruiken om hun paarden aan te sturen. „Ik vind het geweldig als wedstrijden gewonnen worden door ruiters die modern rijden, heel licht, een bijna onzichtbare samenwerking. We moeten ook toe naar ruiters die met een heel gewoon bitje rijden, nauwelijks sporen gebruiken. Dat is de toekomst.”

Wat hij daarnaast graag ziet, vertelt Konickx, zijn zoveel mogelijk combinaties die een mooie prestatie neerzetten. Want de leek denkt misschien óók dat een parcoursbouwer het stiekem heel leuk vindt als de balken hem om de oren vliegen. Maar voor hem geldt dat niet, zegt Konickx. „Ik vind het mooi als je geen echte verliezers hebt. Een paar vallen er in de prijzen, maar de rest moet ook kunnen denken: póh, wat sprong mijn paard goed.”