Een breifabriek gaat ten onder, blijkt in Margraten

Ze schijnen van boven te zijn neergedaald, de eendere boekenkastjes in Bemelen, Scheulder, Margraten en aan het Keerhoes in Cadier en Keer. Het lijkt levensbeschouwelijke concurrentie voor de crucifixen die op bijkans elk kruispunt van het plateau van Margraten de voorzienigheid genade voor nu en later afsmeken. De boekenkastjes blijken bij nadere inspectie het gevolg van seculiere stichtelijkheid: ze worden ter beschikking gesteld door de gemeente Eijsden-Margraten.

Bij het Margratense kastje sla ik op een stille, bewolkte dinsdag zomerlicht, en dan komt de nacht open, de debuutroman uit 2005 (vertaald in 2018) van de IJslander Jon Kalman Stefánsson. Het is een dorpsverhaal, geschreven in de wij-vorm, over een afgelegen dorp zonder kerk of kerkhof, al wordt dat betreurd door sommigen: „Het zachte gelui van kerkklokken kan neerslachtige mensen doen opleven en klokken dragen boodschappen van de eeuwigheid van zich mee.”

De verschillen tussen IJsland en het Mergelland zijn legio, maar de onnadrukkelijke mystiek van Kalman Stéfansson lijkt hier wonderwel te passen. De man zelf ook wel: een buiten-verweerde kop, rossige baard met doorbrekend grijs – het type dat je met stevige pas inhaalt als je over een van de holle wegen wandelt.

Geweldige zinnen schrijft hij. Pagina 11: „Op een nacht begon hij in het Latijn te dromen. Tu igitur nihil vidis? Het bleef echte lang onduidelijk wat voor taal het was, zelf dacht hij dat hij het zelf had gefabriceerd, er gebeurt zoveel in dromen.” De hij is directeur van een breifabriek, hij en zijn vrouw hebben kinderen, huis, auto en elkaar, maar na die droom laat hij al dat geluk uit zijn handen vallen. Hij leert Latijn, bestelt een eerste druk van Sterrenbode van Galileo Galilei en wendt zijn blik naar de sterren. De breifabriek gaat ten onder, zijn vrouw en kinderen houden het voor gezien. Hij laat steeds meer boeken aanrukken, speurt elke nacht de hemel af op zoek naar een antwoord (of een vraag) en zal uiteindelijk als ‘de Astronoom’ door het leven gaan en lezingen geven in het dorpshuis. Geen kerkdienst, maar toch.

Intussen heeft de lezer met een hele trits anderen kennis gemaakt, zoals Augusta, de eenzame beheerder van het postkantoor, wier kleine handen soms aan hondjes doen denken. De verteller licht toe: „Over deze vergelijking met honden hebben we goed nagedacht, want Augusta is ontzettend nieuwsgierig en het scheelde maar weinig, amper een vinger lang, of haar gesnuffel had haar zowel haar baan als haar goede naam gekost.” Inderdaad: ze maakte brieven open en verspreidde de informatie die ze vond druppelsgewijs onder haar dorpsgenoten.

Eigenlijk loopt de verteller van Kalman Stefánsson zelf als een hond door zijn verhaal. Altijd in beweging, regelmatig een zijpad inslaand maar nooit verdwalend, liefdevol en aanhankelijk, soms ronduit hitsig. Intussen gaan de verhalen glooiend de levens langs van mensen die allemaal op hun eigen manier niet precies weten hoe ze het nu moeten aanpakken, het leven. Ze vrezen spoken, beginnen ondernemingen, drinken, vechten, worden verliefd en drinken nog meer om te vergeten dat ze de vissen in de zee niet kunnen tellen.

Tu igitur nihil vidis?’ betekent ‘Heb je dan niets gezien?’. Wel dus – en schitterend beschreven.

Wilt u het besproken exemplaar zomerlicht, en dan komt de nacht hebben? Mail dan naar ombudsman@ nrc.nl; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.