Met gevoel voor ritme maken baby’s taal van woorden als ‘golabu’ en ‘padoti’

Britt Hakvoort (37) houdt Max op schoot, haar baby van bijna negen maanden. Rustig zit hij te spelen met de houten kralen die vastzitten aan zijn speen. Van de EEG-muts die de activiteit van zijn hersenen gaat meten lijkt Max niks te merken.

Max doet mee aan het promotieonderzoek van taalkundige Iris van der Wulp. Opdat NRC kon meekijken zijn Britt en Max nog een keer naar het Babylab van de Universiteit Utrecht gekomen.

Het lab zit in de kelder van een historisch pand aan het Janskerkhof. Hoog zitten kleine ramen die uitkijken op de straat erboven en aan een andere kant direct op het water van de Drift, de gracht die langs het gebouw loopt. Desirée Capel, manager van het Babylab: „Het klinkt wel gek, een babylab in een kelder. Die raampjes met tralies werken ook niet echt mee. Die zitten hier omdat hier vroeger de kluizen stonden van een bank.”

Maar Britt is blij om hier met Max te zijn. Ze is zelf taalkundige en werkte hier vroeger als de manager van het lab. Vanzelfsprekend wilde ze Max laten meedoen met het onderzoek. „Ik vind het zo leuk dat Max zich nu al kan inzetten voor de wetenschap.”

Van der Wulp en haar stagiair bereiden een injectiespuit met gel voor die ze gebruiken om de gaatjes in de EEG-muts op te vullen. „Die spuiten kunnen wel een beetje unheimisch lijken, hè?” Maar Max vindt alles prima. Ook als ze de gel op zijn handje smeren om te testen of hij geen allergische reactie krijgt, geeft hij geen kick.

„Goed zo, Maxie. Wat ben je toch een braaf jochie.” Britt is zelf ook verbaasd over hoe rustig Max telkens weer blijft. „Mijn oudste zit helaas niet meer zo stil nu.”

Geluiddichte studio

Van der Wulp en stagiair Mila Brandsen vullen de 32 gaatjes in de muts op met de gel die stroom geleidt en sluiten op elk gaatje een elektrode aan. Zo kunnen ze de elektrische signalen van verschillende gebieden in de hersenen van Max meten. Naast de geluiddichte studio waar Britt met Max op schoot zit, staan twee computerschermen die Van der Wulp bekijkt. Ze kan de hersengolven van Max al zien binnenkomen. „Elektrode Fp1 zit nog niet goed. En kun je O2 nog even bekijken”, vraagt ze aan Brandsen.

Er zijn nu dertien baby’s tussen de zes en de acht maanden in het lab geweest bij Van der Wulp. In totaal heeft ze minimaal 25 goede metingen nodig, zodat ze een goed beeld kan krijgen. Daarnaast voert ze vergelijkbare testen uit bij volwassenen. Ze onderzoekt de relatie tussen ritmegevoel en het vermogen om woorden te herkennen in spraak.

Het is voor goedhorenden makkelijk om woorden in het Nederlands te herkennen en ook in veel andere bestaande talen. Maar wat als je voor het eerst in je leven naar spraak luistert? Je hoort een reeks aan klanken. Maar waar staan die klanken voor? En welke klanken horen bij elkaar?

Naast de geluiddichte studio waar Britt met Max op schoot zit, staan twee computerschermen die onderzoeker Van der Wulp bekijkt.

Foto’s: Dieuwertje Bravenboer

Bij het herkennen van waar woorden beginnen en eindigen helpt vaak de melodie waarmee iemand spreekt. Maar een bestaande theorie is dat baby’s ook zonder zo’n melodie kunnen leren uit ervaring. Als baby’s bijvoorbeeld horen „de-gro-te-beer” zouden ze kunnen denken dat „degro” en „tebeer” twee woorden zijn. Maar als ze ook weleens horen „een-gro-te-beer”, dan is die kans kleiner. Dit wordt ook wel ‘statistisch leren’ genoemd.

Dat baby’s op deze manier uit ervaring taal kunnen leren is voor het eerst aangetoond in 1996 door psycholoog Jenny Saffran. „Zij is echt de moeder van statistisch leren”, vertelt Van der Wulp. Na Saffran is er niet alleen op het gebied van taalverwerving, maar ook op andere vlakken zoals het leren inschatten van een visuele omgeving, aangetoond dat baby’s op deze manier leren.

Deze ontdekking speelt een belangrijke rol in het eeuwenoude debat over taalverwerving. Hebben mensen een aangeboren taalvermogen, of leren ze alles pas nadat ze geboren zijn? Noam Chomsky is de belangrijkste moderne taalkundige die aanhanger is van het eerste idee. Hij gelooft dat mensen geboren worden met een gevoel voor grammatica, voor de structuur van een taal.

Voor het onderzoek van Van der Wulp maakt het niet per se uit welke grote theorie je aanhangt over taalverwerving, tenzij je gelooft dat baby’s zelfs alle woorden van een taal eigenlijk al kennen voordat ze geboren worden. „Ook als je in Chomsky’s idee van een universele grammatica gelooft, kan het namelijk nog steeds zo kan zijn dat je voor het aanleren van de specifieke woorden van een taal wel statistisch leren gebruikt.”

Na een paar maanden gaan baby’s een beetje brabbelenIris van der Wulp taalkundige

Waar taalwetenschappers het wel over eens kunnen worden, is het verloop van de taalontwikkeling bij kinderen. „In principe begint het leren van een taal al in de buik van de moeder” vertelt Van der Wulp. „Na een paar maanden gaan baby’s een beetje brabbelen. Meestal gaan ze rond een jaar woorden pas echt gebruiken met betekenis, en zinnetjes vormen. Daarna worden het steeds vollere zinnen met een uitgebreidere woordenschat.”

Zou Max al herkennen welke woorden de onderzoekers en zijn moeder allemaal uitspreken? Tijdens het onderzoek brabbelt hij één keer iets dat klinkt als: „Ma ma.” Britt heeft het idee dat hij dit woord recent echt gericht begint te gebruiken, met betekenis. „Het zou aan de vroege kant zijn, meestal gebeurt dit rond een jaar.”

Om te testen hoe goed Max statistisch kan leren speelt Van der Wulp in de geluiddichte studio woorden af uit een zelfverzonnen taal. Er klinken lettergrepen die met een robotstem worden uitgesproken. „Tu-pi-ro-go-la-bu-pa-do-ti-go-la…”

Foto’s: Dieuwertje Bravenboer

Er zitten geen pauzes tussen de lettergrepen, zodat Max die onderbrekingen niet kan gebruiken om in te schatten waar de woorden beginnen en eindigen. Ook van melodie kan Max geen gebruik maken, de kunsttaal is volledig monotoon.

Britt draagt een koptelefoon waar een luid en ongerelateerd hoorspel uit klinkt, omdat zij anders Max misschien kan beïnvloeden.

Aan de EEG kan Van der Wulp later aflezen of de activiteit van de hersenen gelijk gaat lopen met de woorden in de kunsttaal. In dit geval zijn dat „tupiro”, „golabu” en „padoti”. Als de activiteit van de hersengolven gelijk loopt met het voorkomen van deze woorden, is er reden om aan te nemen dat de baby statistisch heeft geleerd en ergens heeft begrepen dat dit de woorden zijn.

Dat is gebleken uit ander onderzoek waar de baby na het beluisteren van de lettergrepen ook apart de woorden te horen krijgt. Baby’s schenken dan vaak meer aandacht aan de woorden die wél tot de taal behoren dan andere samenstellingen die met die lettergrepen kunnen worden gevormd.

Hoe rustiger de baby, hoe beter de EEGIris van der Wulp taalkundige

Aan Max is niet af te lezen dat de woorden iets van een indruk op hem maken. Hij piept maar één keer, maar hij krijgt zijn speen en zit daar weer tevreden te spelen met een olifantenknuffeltje dat is klaargelegd in de studio.

„Uit eerder onderzoek weten we dat baby’s van Max’ leeftijd al statistisch kunnen leren”, merkt Van der Wulp op. „Ik wil in dit onderzoek specifiek kijken of er verschillen zijn tussen baby’s van dezelfde leeftijd in hoe goed ze het kunnen.”

Van der Wulp is blij met baby’s als Max. „Hoe rustiger de baby, hoe beter de EEG.” Sommige baby’s trekken aan de muts of de elektrodes. „De elektrodes zijn echt een no-go. De koptelefoonkabel is wel oké, dus dan geven we die vaak maar.” Max heeft de kabel ook al gevonden.

Capel, de manager van het lab: „Er kan zo veel misgaan in het onderzoek met baby’s. Soms gaan ze huilen of hebben ze gewoon geen zin meer. Of ze vinden hun sokken ineens veel interessanter. Als ze niet meer rechtop zitten werkt de EEG ook niet goed.” De stagiair, Brandsen, vertelt dat de bellenblaas die ze in het lab hebben staan soms wel nog wonderen kan doen en de baby kan kalmeren.

Onbevooroordeeld

„Wat een voordeel is van onderzoek bij baby’s”, vertelt Van der Wulp, „is dat ze onbevooroordeeld zo’n onderzoek in gaan. Volwassenen kunnen zich misschien mentaal voorbereiden op een onderzoek of allerlei gedachtes hebben waardoor de resultaten misschien anders worden. Bij baby’s zijn die resultaten echt helemaal puur.”

Meer universiteiten in Nederland hebben een babylab. De eerste opende in 1999 in Nijmegen. Inmiddels zijn er labs in Amsterdam, Leiden, Tilburg en Utrecht. Sinds een jaar of tien worden hier ook EEG’s gebruikt. Van der Wulp vertelt dat pas in 2020 voor het eerst EEG’s ook zijn ingezet om statistisch leren te onderzoeken.

Brandsen houdt het computerscherm in de gaten. „We hebben de twee minuten al gehaald hoor. Dus we zouden kunnen stoppen.” Nu is de volgende test aan de beurt. Hiermee wordt bekeken hoe het ritmegevoel van Max is. Er wordt een vierkwartsmaat afgespeeld met een niet heel voor de hand liggend ritme. Hierbij is het hetzelfde verhaal: er wordt gekeken of er op de EEG pieken te zien zijn die gelijk lopen met de maat van de muziek.

Britt vertelt dat ze op de crèche het idee hebben dat Max wel muzikaal is. „Hij reageert altijd blij op muziek en hij probeert zelf ook geluid te maken door stukken speelgoed tegen elkaar te slaan. Hij lijkt het bewust te doen om te ervaren hoe het klinkt.”

Als Van der Wulp de data van alle baby’s heeft verzameld gaat ze kijken of er individuele verschillen zijn tussen de baby’s wat betreft statistisch leren en ritmegevoel, en of er ook een correlatie te vinden is tussen die twee. Dat baby’s die het ritme horen, ook meer woorden kunnen herkennen.

„Uit onderzoek blijkt dat dezelfde hersengebieden geactiveerd worden bij het luisteren naar spraak én naar muziek. Misschien is het daarom logisch dat het vermogen om taal en ritmes te kunnen verwerken meer met elkaar te maken heeft.”

Statistisch leren en ritmegevoel zijn wel al apart onderzocht, maar nog niet op deze manier in combinatie, zegt Van der Wulp. „Toen ik me realiseerde dat dit nog nooit zo bekeken was werd ik heel enthousiast. Het was echt een gat waar ik in kon springen. Ik ben heel benieuwd naar het resultaat. Maar als er geen effect blijkt te zijn is dat natuurlijk ook een antwoord.”