Column | Femkes zijn beesten

Het lijkt zo’n onschuldige naam: Femke. Lief, en vriendelijk. Het ideale buurmeisje. Maar inmiddels blijkt uit een niet-representatief onderzoek uitgevoerd door mezelf dat Femkes wolven in schaapskleren zijn. Femkes lijken zachte wezens, maar ze zijn beesten.

Het begon met Femke Heemskerk. Lief en vriendelijk zijn persoonsbeschrijvingen die voor haar uitgevonden lijken. Zelden kwam ik een meer geïnteresseerde en warmere topsporter tegen dan zij. Tot ze in het zwembad duikt. Of dook, moet ik zeggen. Femke Heemskerk is met pensioen. Maar even ter herinnering: zeventien seizoenen was zij een van de te kloppen vrouwen op de korte en de lange baan. Achttien gouden medailles zwom ze als estafettezwemster bij elkaar op WK’s, EK’s en Olympische Spelen.

Twee keer pakte ze een individuele titel: de eerste keer was in 2014, toen werd ze wereldkampioen op de honderd meter vrije slag in het 25 meterbad. Vaak werd gezegd dat ze misschien wel de technisch meest begaafde zwemster van haar generatie was, maar dat ze de druk niet aankon op momenten dat ze er moest staan. In 2021, in de herfst van haar carrière, zette ze de kroon op haar werk. Tijdens het EK versloeg ze alles en iedereen op de honderd meter vrij, en werd ze Europees kampioen op het koningsnummer op de lange baan. Drieëndertig jaar was ze, en ze trok soeverein die ene grote, individuele titel die nog ontbrak naar zich toe. Bam. Wat een beest.

Nu heb je niet één, maar zelfs twee razendsnelle Femkes die iedereen rauw lusten. Femke Kok en Femke Bol. Schaats-Femke en ren-Femke, twee als gazelles vermomde jachtluipaarden zijn het. Ze overklassen iedereen, maar vooral zichzelf. Zoals Femke Kok dat afgelopen weekend deed, op de vijfhonderd meter schaatsen in Calgary. De wereldtitel op die afstand prolongeren is zo knap. Alles moet kloppen, alles moet meezitten. Ieder zuchtje wind, elk geluidje op de tribune, ieder spiertje, peesje, haartje en elke oogknippering moet op z’n plek vallen in een discipline waar duizenden van seconden tellen. Zo nauw komt het bij die afstand. En dan zelfs een ‘dikke hap’ van het Nederlands record af halen, in een supersnelle tijd. Dan ben je een beest.

En dan de laatste Femke. Zoals met lekker eten, heb ik haar tot het laatst bewaard. Femke met de vlechtjes, Femke met de scrunchie in het haar. Femke de wereldrecordverbeteraar. Haar eigen wereldrecord zelfs, op de vierhonderd meter indoor. Dat is alleen voor de opper-powerhousen weggelegd. Het gekke is: als ik naar haar kijk, naar hoe ze start, en dan bij elke stap een beetje rechter op komt tot haar benen bijna voor haar lichaam uit rennen, dan zie ik razende snelheid en vertraging tegelijk. Zo vloeiend zweeft ze met passen die wel tien meter lijken, alsof ze de grond bijna niet raakt, en dat is ook zo. Als ze de vierhonderd meter horden loopt, neemt ze stappen van ruim twee meter twintig. Twee meter twintig. Dat is niet rennen, dat is de voorwaartse sprong-spagaat.

Hoe een mens dat kan, zal ik wel nooit begrijpen. Maar na mijn niet-representatieve onderzoek over Femkes, weet ik wel dit: wil je een dochter die lief en vriendelijk is van buiten, maar een echt beest van binnen – en wie wil dat niet – dan weet je vanaf nu hoe je haar noemen moet.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.