Tv-recensent Rinskje Koelewijn besprak in december de documentaire Utopie van Sofie, waarin Sofie van de Waart lesgaf aan een klas hoogbegaafden. Eén van de eerste emoties die Koelewijn ervoer, was irritatie: waarom worden hoogbegaafde kinderen anders behandeld? Daarna jaloezie: zou al die extra aandacht en uitdaging niet ieder kind doen floreren?
De hoogbegaafde kinderen in Van de Waarts klas kregen een andere behandeling omdat hoogbegaafde kinderen anders zíjn. Hun hersenen werken anders dan die van niet-hoogbegaafden: ze kunnen meer prikkels tegelijk verwerken. Dat wil niet zeggen dat hoogbegaafdheid per se gelijk staat aan makkelijk leren of altijd hoge cijfers scoren. En niet iedere hoogbegaafde is sociaal (on)vaardig, niet iedere hoogbegaafde laat gelijk zien welke potentie diegene heeft en niet iedere hoogbegaafde fietst fluitend door de schooltijd heen – integendeel.
Zoals er speciaal onderwijs is voor moeilijk lerende kinderen, is er ook passend onderwijs nodig voor hoogbegaafden. Deze kinderen leren vaak top-down in plaats van bottom-up: ze hoeven niet te beginnen met een klein brokje informatie, maar zien het grotere geheel. Dat er speciaal onderwijs is voor kinderen met een IQ van 70 of lager, geldt als normaal. Dat ligt anders bij hoogbegaafdenklassen voor kinderen met een IQ van 130 of hoger – terwijl de afwijking ten opzichte van het gemiddelde IQ even groot is. Het idee is vaak dat heel slimme kinderen ‘er wel komen’, maar dat is een misverstand.
Bore-out
Ongeveer 2,5 procent van de Nederlandse bevolking heeft een IQ van boven de 130, waar hoogbegaafdheid volgens een vaak gebruikte definitie begint. Gemiddeld zit er in bijna elke schoolklas één hoogbegaafde leerling. Als hoogbegaafden niet genoeg kinderen om zich heen hebben in wie zij zich herkennen, en die kans is groot als ze die ene hoogbegaafde leerling in de klas zijn, lopen ze een groter risico om uit te vallen. Ze staan niet meer ‘aan’, krijgen last van een bore-out en hebben meer kans op depressies.
De gevolgen kunnen ingrijpend zijn. Meer dan drieduizend kinderen zitten volgens het Nederlands Jeugdinstituut langdurig thuis. Hoeveel van hen hoogbegaafd zijn, is niet helemaal duidelijk, maar instellingen die zich bezighouden met hoogbegaafdheid hebben het over 30 à 40 procent. Dat zou betekenen dat minimaal duizend hoogbegaafden dusdanig zijn vastgelopen op school, dat ze er niet meer naartoe gaan. Ligt dat dan aan de leerlingen? Of aan het verouderde onderwijs, dat uitgaat van gemiddelden?
Kinderen, ook hoogbegaafden, willen graag ergens bij horen, in het bijzonder op school. Dat is lastig als je hersenen werken als een drukke zesbaanssnelweg in plaats van een rustige provinciale weg, zoals oprichter van expertisecentrum Talentissimo Femke Hovinga het uitdrukt. En ook op andere gebieden zijn hoogbegaafden anders. Zo zijn ze vaak perfectionistisch, stelt Tessa Kieboom, hoogleraar aan de Universiteit Hasselt en specialist op het gebied van hoogbegaafdheid. Ook zijn veel hoogbegaafden volgens Kieboom enorm kritisch ingesteld en hoogsensitief, en hebben ze een groot rechtvaardigheidsgevoel.
Dat is nog niet alles. Hoogbegaafde kinderen kunnen alles zeer intens beleven. Soms hebben ze moeite met labels in hun kleren of zijn ze erg beweeglijk. Ze kunnen extreem ontroerd raken door muziek of kunst, hebben onstilbare honger naar kennis of voelen zich erg verantwoordelijk voor anderen. Niet iedere hoogbegaafde voldoet aan al die kenmerken, maar veel ouders herkennen hun hoogbegaafde kind wel in één of meer van deze punten. Hoogbegaafde kinderen hebben er dus baat bij als ze op school niet slechts kennis opdoen, maar ook leren hoe ze met al dit soort moeilijke zaken kunnen omgaan. Dat gebeurt in een hoogbegaafdheidsklas.
Extreme vermoeidheid
Onze zoon van zeven kende alle letters toen hij twee was. Op zijn derde werd hij midden in de nacht wakker omdat hij wilde weten hoe gereedschap gemaakt werd. Hij leeft intenser dan ieder kind dat we kennen. Toen de juf in groep 1 ons na zes weken les, inclusief thuisonderwijs door corona, vertelde dat hij naar groep 2 kon, drong door dat hij misschien niet zo gemiddeld was. De juf, die al honderden leerlingen voorbij zag komen, had een referentiekader. Wij niet, omdat hij onze oudste is.
Het verklaart met terugwerkende kracht veel zaken waar we eerder de vinger niet op konden leggen. Extreme vermoeidheid voor de kerstvakantie? Doordat hij zich telkens moest aanpassen aan het niveau van de klas, was hij uitgeput geraakt. Enorm traag met zijn zwemdiploma halen en veters strikken? Een kind dat gewend is dat veel vanzelf gaat, kan moeite hebben met simpele fysieke taken. Die zijn niet met de hersenen alleen op te lossen – en dat dingen niet in één keer lukken, daar is het al helemaal niet aan gewend.
Lees ook
Hoog IQ is niet altijd een zegen, zelfs niet in het wetenschappelijk onderwijs