Een vlotte wandeling door een woud van Duitse denkers

Herbert Marcuse, orakel van de jaren zestig met kritiek op de ‘totalitaire’ consumptiemaatschappij, is weer helemaal in de mode. En niet als enige uit de Frankfurter Schule, de Duitse filosofen, sociologen en intellectuelen die, aan het Institut für Sozialforschung in die stad en later in de VS, ideeën van Hegel, Marx en Freud verwerkten in een Kritische Theorie over de schaduwzijden van de moderniteit.

Behalve Marcuse staan ook Theodor Adorno, Max Horkheimer en Walter Benjamin weer in de belangstelling, alsmede wat minder (nog in leven) Jürgen Habermas. Hun kritiek op de repressief-kapitalistische samenleving klinkt weer volop in hun tweede vaderland, Amerika (waar het academisch als Theory te boek staat) en in Nederland onder linkser-dan-linkse intellectuelen. Een van hen, de Groningse cultuurfilosoof Thijs Lijster, heeft hun ideeën nu helder, beknopt en stijlvol samengevat – of ‘ontsloten’ – in de fijne reeks Elementaire Deeltjes.

Dat mag een prestatie van formaat heten, want hun cultuurkritische proza is moeilijk, soms op het gnomische af, en eerder evocatief dan argumentatief. Het is taal die, modieus gezegd, bij de lezer moet ‘resoneren’. Dat geldt zeker voor Marcuse, die met De eendimensionale mens (vorig jaar opnieuw in vertaling uitgegeven, met een inleiding van Lijster) in de jaren zestig uitgroeide tot een tegencultureel icoon. Hij schrijft wat in het Duits zo mooi heet Behauptungsproza: veel beweren, weinig onderbouwen. Al in 1970 stelde politiek filosoof Alasdair MacIntyre, toen nog marxist, in een berucht essay over Marcuses bekendste werk de broodnuchtere vraag: But is it all true? Zijn antwoord: het meeste niet.

Lijster, kenner van de Frankfurters, sympathiseert wél met hen en dat komt dit aantrekkelijke boekje ten goede. Het betekent niet dat kritiek op de critici achterwege blijft. Zoals hun blinde vlek voor het kolonialisme of voor de emancipatoire kracht van populaire cultuur. Of de bedenking dat hun sombere diagnoses weinig ruimte laten voor hoop, een verwijt dat Lijster relativeert. Niettemin blijft knagen of het lezen van deze denkers anno 2024 meer biedt dan morele bevestiging. Het originele van de Kritische Theorie, merkt Lijster op, was dat die de theorieën van Marx psychologiseerde en die van Freud historiseerde. Is dat nog relevant? De Frankfurters leefden en werkten in de schaduw van het nazisme, maar Adorno’s psychologische analyse van de ‘autoritaire persoonlijkheid’ speelt nauwelijks nog een rol in fascisme-studies, zomin als de jarenvijftigdystopie van een ‘gehypnotiseerde’ volksmassa.

Lijster ziet hun actualiteit in de huidige kapitalismekritiek (met iets van Marcuses ‘Grote Weigering’ bij de jeugd) en in de klimaatcrisis, bij uitstek ‘negatieve dialectiek’ van de Verlichting. Het doel is niet die af te wijzen, schrijft hij, maar „de Verlichting te verlichten”. Of dat kan zonder nieuwe duisternis of mythen op te roepen blijft de vraag.