De Germaanse god Wodan werd in Noord-Holland nog lang vereerd

‘Daar verderop ligt de verdedigingswal.” Rob van Eerden wijst door het raam van het Huis van Hilde, het archeologisch depot en museum van Noord-Holland, naar het zuidoosten. Achter het treinstation van Castricum, in de Oosterbuurt, hebben archeologen al in 1995 de resten gevonden van wat volgens Van Eerden na nader onderzoek een „uniek verdedigingswerk in het Noord-Hollandse kustgebied” blijkt te zijn. Het gaat om een langgerekte ovale wal waarop een met stenen versterkte palissade heeft gestaan. Eromheen lag een gracht. Het bouwwerk stamt uit de vierde eeuw na Christus. „Precies de periode waarin Noord-Holland niet bewoond zou zijn geweest.”

Het is een van de bijzondere uitkomsten van recent onderzoek dat zijn weerslag heeft gekregen in Noord-Holland in het 1e millennium, een tweedelig werk onder redactie van Van Eerden, beleidsmedewerker archeologie van de provincie Noord-Holland, en Johan Nicolay van de Rijksuniversiteit Groningen. Aan de hand van vijftig over de provincie verspreide opgravingen schetsen Van Eerden, Nicolay en acht andere auteurs een beeld van de vroege geschiedenis van Noord-Holland. „Hiermee vullen we een leemte die de afgelopen jaren is ontstaan”, vertelt Van Eerden.

Decennialang hebben met name de Universiteit van Amsterdam en de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek veel archeologisch onderzoek gedaan in Noord-Holland. „Denk aan het onderzoek naar het Oer-IJ”, zegt Van Eerden. Maar sinds de Nederlandse archeologie in de jaren negentig commercieel is geworden en bedrijven bijna alle opgravingen doen, heeft de academische archeologie zich nauwelijks meer met Noord-Holland beziggehouden. „Hierdoor is ook het grootschalige Frisia-project, dat het hele kustgebied van Nederland had moeten bestrijken, nooit afgekomen”, gaat Van Eerden verder. „Het onderzoek naar het Friese, Groningse en Zuid-Hollandse deel is wel afgerond en gepubliceerd, maar van het onderzoek in Noord-Holland is nooit een eindrapport of eindpublicatie verschenen. Johan Nicolay, die bij het Frisia-project betrokken is geweest, kwam met een voorstel om daar iets aan te doen. Toen hebben we besloten het grootschalig aan te pakken, want van recente commerciële opgravingen zijn er ook alleen maar dozen vol basisrapportages. Als provincie en museum voelden we ons ook tegenover het publiek verplicht er iets aan te doen.”

Juist in Noord-Holland is er wel een academische fascinatie voor de Friese taalwortels geweestRob van Eerden Noord-HollandNoord-Holland

Van Eerden en zijn medeonderzoekers hebben zich bij het schetsen van ontwikkelingen niet alleen op archeologisch onderzoek gebaseerd, maar hebben ook oog gehad voor taal en geografische namen en persoonsnamen, gebieden die archeologen regelmatig links laten liggen. „Maar juist in Noord-Holland is er wel een academische fascinatie voor de Friese taalwortels geweest”, zegt Van Eerden. „Het valt op dat juist op plekken met -heem of -heim in de naam – woonplaats –, ook als ze later verdwenen zijn, door metaaldetectorzoekers veel metaalvondsten zijn gedaan.”

Mede aan de hand van de aanwezigheid van vooral Germaanse persoonsnamen in plaats van Bijbelse namen is te achterhalen dat in de Middeleeuwen de kerstening niet meteen volledig was. „Dat weten we dankzij de namenlijsten van amateurhistoricus Kees Nieuwenhuijsen”, legt Van Eerden uit. „Aan de hand van primaire bronnen als oorkonden, annalen en kronieken heeft hij een database aangelegd met namen in de Lage Landen voor 1150. Hij had alles samengebracht op een website, maar verder was er nooit over geschreven.”

Aardewerkexpert

Nieuwenhuijsen is niet de enige ‘amateur’ die een bijdrage aan het onderzoek heeft geleverd. „Frans Diederik, een vrijwilliger in de archeologie uit Schagen, is een expert op het gebied van aardewerk. Niet alles is al door hooggeleerde academici uitgezocht, zeker allerlei randgebieden van de wetenschap zijn nog niet ontsloten. Daarom is het volgens mij goed om het verhaal van het verleden completer te maken door ook niet-professionals erbij te betrekken.”

Zelf is Van Eerden ook geen academisch opgeleide archeoloog. „Van huis uit ben ik ecoloog.” Zijn achtergrond als ecoloog verklaart waarom in Noord-Holland in het 1e Millennium ook geologie een belangrijke rol speelt. Met geoloog Peter Vos heeft Van Eerden nog eens goed gekeken naar de ondergrond en daarmee de wording van Noord-Holland. „Twee forse zeegaten, de Zijpe en het Heersdiep, hebben veel eerder dan gedacht het landschap van de noordelijke helft van Noord-Holland beïnvloed. De achter de kust gelegen veengebieden zijn geërodeerd en verdwenen. Daar staat tegenover dat de randen van deze gebieden een tijdlang goed gedraineerd werden. Daardoor werden ze ook toegankelijk voor mensen en ontstond hier al in de IJzertijd een redelijk dichte bewoning.”

Uit het onderzoek van de vijftig opgravingen tezamen blijkt dat eind derde, begin vierde eeuw die bevolking helemaal of bijna helemaal verdwenen is. „Daarvoor hebben we geen enkele landschappelijke reden kunnen vinden. We gaan er daarom van uit dat het te maken heeft met het imploderen van het West-Romeinse gezag eind derde eeuw. De bevolking is waarschijnlijk naar het zuiden getrokken.”

Vanaf de tweede helft van de vijfde eeuw is er weer bewoning. Van Eerden: „De vraag is of dat nazaten zijn van de mensen die eerder zijn weggetrokken. Verandering in het type aardewerk doet geloven dat het om anderen gaat, maar zeker weten we het niet. Daarvoor is dna-onderzoek nodig, maar daarmee zijn we nog bezig.”

Drie mantelspelden met Wodan-symboliek.
Foto Huis van Hilde, Castricum
Mantelspeld uit Heiloo met Wodan-symboliek.
Foto F. de Vries
Gouden hanger met Wodan-symboliek.
Foto Museum Huis van Hilde, Castricum

De onderzoekers denken tegelijkertijd dat het gebied nooit helemaal verlaten is geweest. „We zien toch net iets te veel continuïteit, denk bijvoorbeeld aan huisplattegronden die herinneren aan die in de Romeinse tijd.” Ook de naam van de Zaan is een aanwijzing, volgens Van Eerden. „Zaan stamt net als Seine en Senne uit een Voor-Germaanse prehistorie. De meeste huidige plaats- en waternamen dateren van pakweg de zesde eeuw, dus van na de herbevolking. Dat deze prehistorische waternaam het bewoningshiaat heeft ‘overleefd’ betekent dat hij in gebruik is gebleven. Ergo: er waren ook in de vierde en vijfde eeuw lieden die hier, al dan niet periodiek of seizoensgebonden, verbleven en de naam in omloop hielden.”

Zaan stamt net als Seine en Senne uit een Voor-Germaanse prehistorieRob van Eerden Noord-HollandNoord-Holland

Het aansprekendste bewijs dat het gebied na 300 niet helemaal was verlaten, is de verdedigingswal in Castricum. „Er zijn op de plek verschillende bewoningsfasen aan te wijzen, te beginnen in de tweede eeuw. De archeologische sporen lopen zo door elkaar dat de zaak gecompliceerd is. Dat verklaart waarom de omwalling in 1995 vroeger werd gedateerd. De opgravers twijfelden toen al, en nu hebben we vastgesteld dat de omwalling en de gracht bij elkaar horen en van rond 300 dateren.” Op het binnenterrein zijn geen sporen van huizen gevonden. „Dat doet vermoeden dat het om een soort vluchtburcht gaat.” Het bouwwerk is aangelegd in de periode dat de Angelsaksen in het terpengebied, in wat nu Friesland, Groningen en Noord-Duitsland is, naar Engeland beginnen te trekken. „Opvallend dat ze toen Noord-Holland letterlijk links hebben laten liggen. Nergens vinden we hun kenmerkende aardewerk en mantelspelden. Misschien heeft de verdedigingswal daarbij een rol gespeeld. Wie weet is er toen al vanuit Frankisch gebied een soort stempel gedrukt: dit is van ons, blijf er van af.”

De tweede helft van het millennium is de periode van de komst van de Franken en kerstening. Toch bleven bepaalde oude lokale gebruiken en rituelen nog lang doorgaan. Een ervan is een speciale manier van omgaan met de doden. „In Noord-Holland zijn nauwelijks grafvelden gevonden”, vertelt Van Eerden. „Het kan zijn dat ze nog ontdekt moeten worden of verborgen liggen onder de duinen. Maar waarschijnlijker is dat er lange tijd geen massale begravingen waren, omdat ze hier een andere manier hadden om met de doden om te gaan.”

Sporen op de botten

Op basis van archeologische vondsten in onder meer Castricum, Bloemendaal en Schagen neemt Van Eerden aan dat de meeste doden buiten nederzettingen werden achtergelaten. „Aan de sporen op de botten is te zien dat honden en andere roofdieren voor de ontvlezing zorgden. Daarna werden delen van het gebeente verzameld om begraven te worden of als voorouderlijke objecten gebruikt te worden.”

Sommige van deze botten hebben later in een christelijke context een betekenis als heilige relikwie gekregen. „Dat is bijvoorbeeld gebeurd met de botten van Sint Adelbert, die rond 740 in een graf in de duinen bij Egmond-Binnen waren begraven. In de tiende eeuw heeft de Hollandse graaf Dirk I ze laten opgraven en als relikwie naar de abdij van Egmond overgebracht.”

Over de voorchristelijke religie is maar weinig bekend, zegt Van Eerden. „Restanten van tempels en heiligdommen zijn niet bekend, met uitzondering van een natuurlijke offerplaats in de Broekpolder [in Heemskerk].” Maar door metaaldetectie is er volgens hem wel een nieuwe informatiebron ontdekt: mythologische voorstellingen op metalen sieraden.

In heel het voormalige Frisia zijn mantelspelden gevonden waarop een bebaard mannengezicht tussen dieren was afgebeeld. Van Eerden: „Die afbeelding is te interpreteren als het gezicht van Wodan, in Scandinavië later bekend als Odin.” Op Texel is een geabstraheerde vorm ervan gevonden: „Een gouden niervormige hanger, die de cover van ons boek siert.”

Knotsachtige amuletten die in de Broekpolder zijn gevonden worden beschouwd als de hamer van Donar. „Het feit dat de namen van beide goden voorkomen in de ‘Utrechtse of Oudsaksische doopbelofte’, die moest worden uitgesproken bij het afzweren van de oude Germaanse religie, laat zien dat beide Germaanse goden nog tot in de achtste eeuw in Noord-Holland werden vereerd. Noord-Holland maakte daarmee deel uit van een overkoepelende geloofswereld die zich uitstrekte van het zuidelijke Noordzeegebied tot in Scandinavië. En dus van een internationaal verband.”