Het volkomen stilstaande blikveld van duiven (en kippen, fazanten en spreeuwen)

Van stadsduiven moet je leren houden. Spontane sympathie voor de vogels is zeldzaam, daarvoor zijn ze te bij de hand, te druk en te opdringerig. Ze besmeuren gevels en monumenten, bevuilen hun eigen nest en vertonen een geilheid die de eetlust bederven kan. Denk aan het brakerig gekoer van de baltsende doffer.

De beschaafde houtduiven die het AW-centrum in de kost heeft hebben jarenlang geleden onder de agressie van stadsduiven tot ze inzagen dat ze de dieren gewoon konden wegjagen – houtduiven hebben maar kleine hersentjes en verbazen zich nog steeds over het waaien van de wind. Toch houden ze zich moeiteloos in evenwicht op wiegende takken waar de stadsduif, armzalige nakomeling van de rotsduif, niet eens naar durft te kijken.

Het was altijd fijn afgeven op de stadsduif tot in 2022 de mooie Vogelatlas Amsterdam verscheen met een opmerkelijk welwillende beschouwing over het dier. Hij was niet agressief maar strijdvaardig, hij was geen viezerik maar een overlever, hij was au fond net zo’n kosmopoliet als wijzelf, met net zo weinig gevoel voor de natuur. Overal waar de beschaving opbloeide floreerde de stadsduif, schreef de Vogelatlas.

Zo leert een mens stadsduiven met andere ogen zien en het eerste dat daarbij op kan vallen is dat ze raar druk doen met hun hoofd. Onder het lopen gaat dat steeds met rukjes naar voren en naar achteren. Dat wist je al langer natuurlijk, maar opeens merk je dat de meeste vogels het niet doen. Eenden en ganzen doen het nooit. Vogels die niet lopen maar hippen doen het ook niet. Kokmeeuwen doen het maar af en toe. Je vindt de hoofdbewegingen eigenlijk alleen bij duiven, kippen, fazanten, spreeuwen, eksters en kraanvogels. En bij zwemmende meerkoeten.

Zonder blinddoek op een loopband

En waarachtig, ook bij de waardige houtduiven. In alle gevallen komt het ritme van de kopbewegingen overeen met dat van de poten maar zonder dat er sprake blijkt van een biomechanische koppeling tussen kop en poten. Dat laatste hebben de psychologen Dunlap en Mowrer van de Johns Hopkins University rond 1930 in elegante proefjes aangetoond. Houd je een duif of kip in je handen en beweeg je je in vogeltempo vooruit dan komen de kopbewegingen onmiddellijk op gang. Laat je de dieren met dichtgeplakte ogen op eigen kracht op de grond lopen dan blijft het hoofd stil. Zet je de dieren, nu weer zonder blinddoek, op een loopband die ze ten opzichte van de omgeving op dezelfde plaats houdt dan blijven hoofdbewegingen ook uit. Het zijn dus visuele prikkels die de hoofdbewegingen opwekken, was de conclusie.

De literatuur is het fenomeen van lieverlee ‘head bobbing’ gaan noemen. Het interessante van head bobbing is dat het niet gaat zoals het lijkt te gaan. De duiven bewegen hun hoofd niet symmetrisch naar voren en naar achteren maar uitsluitend naar voren. De teruggaande beweging is gezichtsbedrog, dat werd in 1927 als vermoeden uitgesproken in het Amerikaanse weekblad Collier’s en kon door Dunlap en Mowrer worden bevestigd met behulp van een snelle filmcamera. Na het rukje in voorwaartse richting (de thrust phase) zet de duif het hoofd stil ten opzichte van de omgeving terwijl het lichaam eronder doorloopt. Dat is de hold phase.

Met het blote oog is het niet te volgen maar in YouTube-filmpjes is het uitstekend te zien te krijgen. Baltsende stadsduiven in het Vondelpark of een houtduif ergens aan de wandel in Europa: je zet de video stil en bekijkt hem frame-by-frame door op de toets van de punt of de komma te drukken. De hold phase springt er onmiddellijk uit, het is een mirakel.

Dunlap en Mowrer begrepen onmiddellijk waar head bobbing goed voor is: alleen door het hoofd even krachtig naar voren te werpen krijgt de duif de kans om het direct daarna korte tijd volkomen stil te zetten zodat het netvlies een perfect stilstaand beeld van de omgeving ontvangt. Zodat des te duidelijker wordt of er ergens iets beweegt dat een gevaar kan opleveren.

Heel scherpzinnig

Tegelijk zagen de Hopkins-psychologen een probleem: is het niet vreemd, schreven ze, dat het volkomen stilstaande blikveld van een duif die noch zijn lichaam noch zijn hoofd beweegt geen bobbings opwekt en dat het stilstaande blikveld van de duif in hold phase dat wel doet? Ze opperden de mogelijkheid dat het duivenhoofd in de hold-phase toch een klein beetje bewoog.

Andere onderzoekers hebben de Hopkins-bedenkingen later heel scherpzinnig genoemd en er is hard gewerkt om de veronderstelde beweging te registreren. ‘How stable is the hold phase.’ Inderdaad is met snelle camera’s een minimale ‘slip’ vastgesteld: in de hold phase blijkt het duivenhoofd met een snelheid van 3 mm/s mee te bewegen met de voorwaartse gang van het duivenlichaam. Volledigheidsdwang bracht onderzoekers ertoe vervolgens na te gaan of er naast deze minimale translatie misschien ook onopgemerkte rotaties zouden zijn, kleine hoofdbewegingen die de varensgast met het stampen, slingeren en gieren van zijn schip zou vergelijken. Daar zijn seksueel gefrustreerde doffers en moderne videocamera’s voor ingezet maar het leverde niets op. Het vermogen van duiven en kippen om het hoofd onder bijna alle omstandigheden op één plaats te houden is legendarisch.

Is head bobbing nu afdoende verklaard? In 2009 verscheen een artikel van een internationale onderzoeksgroep aangevoerd door Laura Jiménez Ortega dat alles weer overhoop haalde. In een geraffineerde proefopzet à la de Skinner box liet men duiven reageren op lichtbeelden die maar minimaal van elkaar verschilden. Het bleek dat ze het verschil tussen de twee vormen in de thrust phase net zo goed zagen als in de hold phase. Dunlap en Mowrer hebben het niet hoeven meemaken.