Column | De onmogelijkheid van vredesrituelen

Waarom zijn er zo weinig rituelen om de vrede te vieren? Waarom wordt er vaak zo boos met allerlei vlaggen gezwaaid, worden er woedende leuzen geschreeuwd, maar gaat het daarbij nooit om vrede, maar om akelige dingen – onrecht, genocide, klimaatopwarming? Om te begrijpen waarom we niet massaal de straat op gaan om de vrede en de saamhorigheid te bezingen, is het goed om stil te staan bij wat rituelen precies zijn.

De mens is het enige levende wezen dat weet dat hij eindig is en zijn hele leven lang rituelen probeert te bedenken om die sterfelijkheid te ontstijgen. Zo ongeveer luidt het credo van het ongeëvenaarde, Pulitzerprijs-winnende meesterwerk The Denial of Death (1973) van de sociaal psycholoog Ernest Becker. Onlangs publiceerde de WRR nog een rapport, Grip, dat analoog aan Becker stelt dat wanneer mensen géén grip ervaren, ze daaraan onderdoor kunnen gaan. Ze worden letterlijk ziek, psychisch of lichamelijk. We kunnen het niet aan slechts ‘dust in the wind’ te zijn, meegevoerd worden op de grillen van het lot, of nog erger, speelbal te zijn in handen van diffuse mogendheden.

Zie daar de rituelen. Cees Nooteboom laat in zijn gelijknamige roman zien hoe rituelen helpen. Vader Anton Taads geeft toe dat het allemaal geen zin heeft, trekt zich terug in zijn huissloffen en vindt ritme en voldoening in het nuttigen van zijn dagelijkse glas whisky. Zoon Philip zoekt het juist in rituelen die de mens opnemen in een groter geheel, en die de onthechting onderstrepen. Voor hem geen whisky maar spirituele thee.

Troost en geborgenheid

Het wordt ingewikkelder wanneer we opschalen naar collectieve rituelen. Ook die kunnen troost en enige geborgenheid bieden. Denk aan de gezelligheidsrituelen van de feestdagen. Rituelen, zo leggen Becker en Durkheim met hem uit, hebben vanouds een achtergrond in religie. Dat is immers de onbeholpen poging om de zingevende drieslag van ‘belonging, belief en behaviour’ ritueel vorm te geven (Marshall, 2002). Er zijn tal van (semi-)religieuze rituelen die ons door de feestdagen helpen, die ons richtlijnen bieden bij vieringen, ceremonieën en natuurlijk bij rouw. Maar de kerkgeschiedenis laat zien dat rituelen ook klievende zwaarden kunnen zijn. Volwassendoop of kinderdoop, wijn of druivensap, en iets seculierder, vegan of vlees, Wham! of het Stadsknapenkoor Elburg; er zijn gemeenschappen en families op stukgelopen.

Ze kunnen ook de politieke gemeenschap tot op het bot verdelen. Of het nu gaat om de driekleur of de regenboogvlak, de 1 minuut stilte of de kranslegging op de Dam: dat soort rituelen bezweren de saamhorigheid maar provoceren ook tot opstandigheid. Zeker in Nederland, waar de individuele vrijheid van meningsuiting het allerheiligste huisje is. Daar legt alleen al de suggestie dat je je eigen wijsheid moet onderschikken aan aloude tradities en gebruiken een bommetje onder elke gemeenschapszin.

Laat staan dat we het met elkaar eens kunnen worden over vredesrituelen. Mensen komen sowieso pas echt in beweging als het gaat om onrecht. Grote terugkerende en herkenbare demonstraties, processies, tochten, acties die we als politiek ritueel kunnen beschouwen gaan eigenlijk alleen altijd over ‘nare’ dingen. Denk aan stille tochten. Aan de klimaatmarsen. Aan de sit-ins voor Gaza. Want, zoals Becker ook al wist, je komt niet in actie als je lekker op de bank hangt, maar als je ontsteld bent, of boos. „Ik voel me zo machteloos, maar tijdens zo’n demonstratie voel ik me even opgenomen in een groter geheel, en kan ik me inbeelden dat het toch iets uitmaakt wat ik doe”, hoorde ik ergens een demonstrant zeggen. „Hot cognition”, noemt het Columbia Justice Lab dat. Dat is een manier van kijken naar de wereld die met emoties gepaard gaat, en die tot actie leidt.

Urgentie en passie

Maar wat nu als de emotie is afgekoeld? Als er oorlog is, dan demonstreer je voor vrede, maar dat maakt het nog geen vredesritueel. Als je vrede hebt, dan is er geen onrecht meer, en dan neemt de urgentie en de passie voor het ritueel af. Na de grote oorlogen van 1815 en 1918 werd er nog in veel kerken een Te Deum gevierd – een eeuwenoud onderdeel van de christelijke liturgie – om God te danken voor de vrede. In 1945 gebeurde dat al veel minder. Wij hebben de 4 en 5 mei-rituelen, maar naarmate de laatste oorlogsoverlevenden en veteranen zijn gestorven, en de communicatieve herinnering vervliegt (Assmann, 2008), wordt het moeilijker om een invulling te bedenken die meer is dan een abstracte huls.

In plaats van demonstreren voor de vrede, zullen we het moeten doen met politieke rituelen tegen onrecht. Het voordeel is dat die de mensen in beweging brengen. Het nadeel is, dat ze zelf splijtzwammen kunnen worden: wel of niet wapperen met een regenboogvlag, wel of niet demonstreren tegen de genocide van Hamas/Israël?

Misschien is dat wel de reden dat het lastig is om vredesrituelen te vinden. Vrede kan immers helemaal niet de inzet zijn, de intentie van een collectief en politiek ritueel. Het kan hoogstens de uitkomst zijn. Net als geluk. Het is een afgeleide, een resultaat van inspanningen voor een beter (samen-)leven. Misschien moeten we daar met elkaar harder aan werken: aan het accepteren dat inzet voor vrede schuurt. Dat dat met botsende visies op recht en onrecht gepaard gaat. Laat vredestijd (als: afwezigheid van oorlog en conflict) nu bij uitstek de tijd zijn waarin we elkaar dat kunnen leren: dat rituelen pas wat waard zijn en wat opleveren als ze ons echt bloed, zweet en tranen kosten.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.