N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wekelijks stuit Karel Knip in de alledaagse werkelijkheid op raadsels en onbegrijpelijke verschijnselen.
Deze week: waarom in de schemering objecten groter lijken dan overdag.
Het gaat bij Proust niet alleen maar over madeleines die in lindebloesemthee zijn gedoopt. Het gaat ook over de vreemde geur van de meidoorn en de lucht die uit de nachtspiegel opstijgt als er asperges zijn gegeten. En al vroeg in Combray gaat het over de invloed van maanlicht op de menselijke waarneming. Maanlicht, zegt de ik-figuur, maanlicht maakt alle dingen groter en doet ze verderaf lijken doordat het licht het landschap vlakker en wijder maakt.
Met deze notitie is het nooit wat geworden en dat is jammer want Lawrence beweerde in Lady Chatterley’s Lover eigenlijk net zoiets. Als de verzorgster van meneer Chatterley tegen het ochtendgloren gluurt naar de jachtopziener die zo verliefd is op mevrouw Chatterley en die onder dekking van het duister eens komt kijken waar mevrouw eigenlijk slaapt, dan ziet zij de donkere figuur kleiner worden naarmate er meer daglicht door de wolken breekt.
En dan heb je nog Clausewitz die met zijn ‘fog of war’ weer zo in de belangstelling staat. In de oorlog handel je eigenlijk voortdurend in een soort schemerlicht, schreef de generaal in Vom Kriege. En net als Nebel- en Mondscheinbeleuchtung geeft dat Dämmerlicht de dingen niet zelden een overdreven omvang. Einen übertriebenen Umfang.
Rust en beweging
Met Kerstmis was er wat tijd om te onderzoeken of er meer meldingen zijn in dit genre. Maar internet zweeg in alle talen en ook de hier veel geciteerde Minnaert, die een goede zinsbegoocheling nooit uit de weg ging, berichtte er niets over. De schijnbare afplatting van het hemelgewelf, de schijnbare vergroting van de volle maan aan de horizon (de ‘maanillusie’) en wat begoochelingen over rust en beweging, veel meer was er niet bij hem te vinden.
Waren het dan zomaar wat geïsoleerde dichterlijke vrijheden? De vaste contacten van deze rubriek twijfelden. Weia Reinboud, laatst nog in het nieuws met een eigen kaartprojectie, kende het fenomeen niet. „Misschien lijkt de horizon in het schemerduister dichterbij? Ik moet wel meteen denken aan Karl May die in Iktóma liet merken niets te snappen van het schemerzien. Hij dacht dat-ie ’s nachts de sterren kon zien omdat-ie dan beter zag. Ik weet dat zo goed omdat ik Iktóma zelf geschreven heb.”
Siebren van der Werf, die de raadselen rond de te vroege zonsopgang bij het Behouden Huys op Nova Zembla verklaarde, noteerde in zijn studie dat Aristoteles ervan overtuigd was dat mist en nevel de dingen vergrootten. (Ook Minnaert had trouwens het gevoel dat huizen en bomen bij mist extra groot leken.) „Ik denk dat bij mist de referenties ontbreken die je een gevoel van grootte en afstand geven. Het is immers ook de invloed van het landschap die de volle maan aan de horizon zo groot doet lijken.”
Henk de Bruin, Minnaert-kenner bij uitstek, adviseerde Goethe te raadplegen voor ideeën over de invloed van schemering. „Goethe heeft veel over licht en kleur nagedacht.” En waarachtig, al in het eerste gedicht dat De Bruin opstuurde was het raak: Dämmrung senkte sich von oben / Schon ist alle Nähe fern. Alsof je Proust hoort.
Aardig kleuren onderscheiden
Het betekent dat ook Goethe vond dat de dingen in de schemer ongewoon groot kunnen lijken. Want als een object, zonder dat zijn beeld qua grootte op het netvlies verandert, opeens ‘verderweg’ lijkt dan vertaalt het brein dat als ‘groter’.
Ongelukkig genoeg maken de anekdotes niet duidelijk om wat voor schemer het gaat. Het kan twee tot drie uur duren voor het na zonsondergang volkomen ‘nacht’ is. De zon staat dan 18 graden onder de horizon. Tot het moment waarop de zon zo’n 6 graden onder de horizon staat – het eind van de zogeheten ‘burgerlijke schemering’ – kunnen de meeste mensen nog aardig kleuren onderscheiden, dat is hier al eens eerder besproken. Ze gebruiken dan zowel de ‘kegeltjes’ als de ‘staafjes’ van het netvlies. Kort daarop blijven alleen de staafjes actief, die geven geen kleurindruk en produceren een tamelijk vaag beeld met lage resolutie. Een paar kwartier later is het zo donker dat bijna niets meer wordt waargenomen. De typische schemering à la Clausewitz en Goethe duurt misschien nog geen uur. Schemerverschijnselen die door maanlicht worden opgewekt kunnen natuurlijk langer aanhouden.
Maar bestaat de vergroting nu of niet? Frans Cornelissen, hoogleraar oogheelkunde en visuele neurowetenschappen in Groningen, doet onderzoek naar het menselijk zien. Verrassing: hij schuift de beweringen van Proust c.s. niet zomaar terzijde. Om te beginnen kent hij een jager die jagers kent die wéten dat de schemer vergroot. Het kan wel 10 procent zijn. Een bij schemer geschoten hert kan bij daglicht flink tegenvallen.
En Cornelissen kent mechanismen die de vergroting zouden kunnen opwekken. De vervaging (‘blur’) die samenhangt met de lage resolutie van het staafjesbeeld is zo’n mogelijk mechanisme. Eenvoudige proefjes kunnen het principe zichtbaar maken. Naast die ‘blur’ is er een sterke invloed van het zogenoemd ‘aerial perspective’. Onder invloed van stof en vochtdeeltjes in de lucht worden verre voorwerpen meestal onder verminderd contrast gezien. Krijgen die voorwerpen door een andere oorzaak verminderd contrast, zoals bij schemer en mist, dan plaatst het brein ze automatisch op afstand – waardoor ze groter lijken.
Cornelissen stelt zich voor dat het effect wel met simulaties op het computerscherm is te onderzoeken. Voor de aardigheid stuurt hij een opname door van een hertje in een gewoon bos en in een bos met blur en weinig contrast. „Lijkt het wazige hertje groter? Een beetje misschien? Kijk eens met één oog? Zet je erbij dat het op deze manier nog geen serieuze wetenschap is? Maar het is een interessante kwestie.”