Vreemde talen kun je maar beter zo vroeg mogelijk leren, is het adagium. Oude hersenen zouden niet meer geschikt zijn om écht iets nieuws te leren. Terwijl jezelf geestelijk blijven uitdagen juist allerlei cognitieve voordelen heeft, zo blijkt uit diverse onderzoeken. Zo zouden ouderen die dagelijks woord- of getallenpuzzels doen, geestelijk minder snel achteruitgaan.
„Hoewel het bij dat soort studies vaak moeilijk is oorzaak en gevolg te onderscheiden”, nuanceert taalwetenschapper Mara van der Ploeg. Op 16 november promoveerde zij aan de Rijksuniversiteit Groningen op haar onderzoek naar het leren van een nieuwe taal op latere leeftijd. Dit verschijnsel is nog maar weinig onderzocht in de context van de voordelen van geestelijk actief blijven, vertelt zij. „En áls het al is onderzocht, dan niet door taalwetenschappers. Terwijl het leren van een nieuwe taal heel andere cognitieve vaardigheden aanspreekt dan bijvoorbeeld puzzelen.”
Switchen tussen talen
Als je een vreemde taal leert, moet je bijvoorbeeld in je hoofd steeds switchen tussen talen, je moet je eigen moedertaal onderdrukken, en grammaticaregels paraat houden in je werkgeheugen. Hoe zou dat werken bij ouderen? En zouden zij op dat vlak vooruitgaan als ze een nieuwe taal leren?
Van der Ploeg onderzocht deze cognitieve vaardigheden bij ouderen met verschillende standaardtestjes. „Maar als je het effect van een taalcursus wilt onderzoeken, is het handig als je eerst weet hóé je zo’n cursus het beste aan ouderen kunt aanbieden”, vertelt Van der Ploeg, „en wat precies hun motivaties zijn. Wat willen zij eigenlijk leren, en hoe? Ook daar was nog maar weinig over bekend.”
Van der Ploeg, die een Groningse master taalwetenschappen op zak had, schreef een ambitieus onderzoeksvoorstel, samen met hoogleraren Merel Keijzer en Wander Lowie. Maar toen sloeg corona toe. „Alle mooie interview- en cursusplannen konden zo de vuilnisbak in”, zegt Van der Ploeg. „Dit was de kwetsbaarste doelgroep: die kon je niet in een klaslokaal laten samenkomen.”
Veel halve hoofden
Het werd dus één groot digitaal avontuur, vertelt ze luchtig. Proefpersonen zoeken, hun wensen en motivaties inventariseren, een Engelse taalcursus geven, taaltests afnemen en andere cognitieve functies testen: het moest allemaal via de computer. „Ik heb op afstand heel wat tech-hulp gegeven”, zegt Van der Ploeg. „Uitleggen hoe je een webcam installeert, hoe je de microfoon aanzet, hoe je je eigen spraakfragment kunt opnemen en versturen als WhatsApp-bericht… Ik heb heel veel halve hoofden gezien en mensen zien praten zonder geluid. En heel wat geduld moeten hebben. Maar het was ook erg leuk. Ik had fantastische deelnemers en we hebben veel gelachen.”
Ouderen willen vooral een nieuwe taal leren om daarin ook echt te kunnen communiceren, ontdekte Van der Ploeg. Het gaat ze niet om het lezen van literatuur of andere puur academische interesses. „De mensen willen graag reizen en zich dan kunnen redden.”
Van der Ploeg ontwikkelde op basis daarvan, samen met masterstudenten, een praktische cursus Engels voor ouderen. „Via Facebook en via de ouderenbond Anbo vonden we ouderen die graag hun Engels wilden verbeteren”, vertelt ze. „Daarmee heb je dus wel een positieve selectie van digitaal vaardige mensen te pakken.”
Van der Ploeg vond dertig deelnemers, die gemiddeld 71 jaar oud waren. Ze deelde ze in twee groepen in. De eerste groep kreeg expliciete grammatica-uitleg; de tweede niet, maar die kreeg veel voorbeeldzinnen te zien waarin de grammatica impliciet duidelijk werd. Beide groepen kregen veel praktische oefening in conversatie over onderwerpen die ze belangrijk vonden, zoals uit de inventarisatie was gebleken. „Bijvoorbeeld de vraag of openbaar vervoer voor iedereen gratis zou moeten zijn.” Van der Ploeg vergeleek deze groepen met een groep proefpersonen met wie een collega werkte, en die alleen sociale activiteiten kreeg aangeboden.
En, wat kwam eruit? „Ten eerste dat het zéér goed mogelijk is op latere leeftijd een nieuwe taal te leren”, zegt Van der Ploeg stellig. „De deelnemers konden zich aan het eind significant beter redden dan daarvoor.” Dat gold voor beide groepen, dus ongeacht hoe ze de grammatica hadden geleerd. Beide groepen waren ook vooruitgegaan op ‘inhibitie’: de cognitieve vaardigheid dat je impulsen kunt onderdrukken. Bij de groep die expliciete uitleg had gehad, was daarnaast ook het werkgeheugen vooruitgegaan.
Eerst een beetje indalen
Drie maanden na de cursus waren die effecten zelfs groter dan direct erna. „Het leek wel of het eerst allemaal een beetje moest indalen. De deelnemers zeiden zelf trouwens dat ze een voorkeur hadden voor expliciete uitleg. Misschien omdat zij dat vanuit hun schooltijd zo gewend waren.”
Haar proefschrift is opvallend dik, met twee keer zoveel hoofdstukken als gebruikelijk. Toch was in feite haar groep te klein, en haar project te kort, om echt harde uitspraken te kunnen doen. „Dat komt deels door corona, en deels ook omdat dit type onderzoek nu eenmaal heel arbeidsintensief en tijdrovend is. Het kán bijna niet in een vierjarig project.”
En als ze een eindeloze hoeveelheid geld en tijd had? „Dan zou ik een groot platform willen laten inrichten waarop iedereen kan kiezen wat hij of zij wil leren, hoe en wanneer. En dan meten hoe dat gaat. Daar zou je een schat aan data uit kunnen halen.”