Laten we een gedachtenexperiment doen. Stel dat je vanaf nul een voedselsysteem mag bedenken voor acht miljard wereldbewoners. Je mag daarbij alle huidige wetenschappelijke kennis gebruiken. De voorwaarden zijn dat iedereen genoeg te eten heeft, en dat het systeem een minimale impact heeft op de hulpbronnen die de aarde biedt. Dat lijken mij heel redelijke, breed gedragen uitgangspunten: iedereen wil eten, en niemand wil de aarde slechter achterlaten aan zijn kinderen.
Met deze uitgangspunten kom je al heel snel uit op een voedselsysteem dat draait om planten. De reden daarvoor is heel simpel: dieren zetten planten om in zuivel en vlees maar dat gebeurt heel inefficiënt. Het is dus veel slimmer om planten zelf te eten. Onderzoek laat zien dat mensen weinig tot geen vlees nodig hebben en een beperkte hoeveelheid zuivel, en dus voldoet zo’n systeem prima aan de voorwaarde dat niemand iets tekortkomt. Bijna alle voedingsstoffen kun je uit planten halen. Dat zijn trouwens niet per se dezelfde planten als die je aan dieren zou geven. Wij mensen vinden andere dingen lekker en voedzaam dan vee.
Veel ruimte komt vrij
Een voedselsysteem met minimale veeteelt voldoet in heel veel opzichten aan de voorwaarde dat de impact van voedselproductie minimaal moet zijn. Planten nemen bijvoorbeeld veel minder ruimte in dan wat nodig is voor het houden van dieren en het verbouwen van veevoer. Een derde van Nederland wordt gebruikt voor de veeteelt. Akkerbouw, dus de productie van eetbare planten, beslaat slechts een zesde deel van ons land. Wereldwijd kom je op ongeveer dezelfde getallen: 44 procent van al het bewoonbare land wordt gebruikt voor landbouw, en daarvan 77 procent voor veeteelt. Een grotendeels plantaardig voedselsysteem maakt dus een hele hoop ruimte vrij voor natuur en andere dingen die ruimte vragen. Zowel in Nederland als wereldwijd gaat het om ongeveer een derde van het bewoonbare oppervlak. Een plantaardige voedselproductie heeft bovendien weinig uitstoot van broeikasgassen, voorkomt stikstofproblemen, en vraagt weinig water vergeleken met veeteelt.
Maar zelfs de productie van plantaardige voeding is soms schadelijk, verdringt vitale ecosystemen, en is afhankelijk van het weer voor een optimale opbrengst. Daarom wordt er op steeds grotere schaal gewerkt aan kunstmatige voedselproductie. Bekend zijn de grote ruimtes met paars licht waarin gewassen op verdiepingen boven elkaar binnenshuis worden geteeld: vertical farming. Dit maakt pesticiden overbodig, voorkomt het uitspoelen van meststoffen, gebruikt heel weinig water en scheelt een factor 10 tot 20 in de benodigde hoeveelheid ruimte. Het moet alleen nog een stuk energiezuiniger. Maar ik ben ervan overtuigd dat technologie de productie van plantaardig voedsel enorm zal veranderen en verbeteren.
Een andere veelbelovende ontwikkeling is om landbouw helemaal te omzeilen voor het maken van voedsel. En dat kan, zo laat opwindend onderzoek zien. In een recent verschenen artikel (Food without agriculture) wordt onderzocht wat het potentieel is van biologische en scheikundige technologie om voedsel in het lab te maken. Eetbare moleculen hoeven niet per se uit de landbouw te komen, en dat zou in de komende decennia onze voedselproductie wel eens ingrijpen kunnen veranderen. Het voeden van acht miljard monden kan dan met nóg minder impact op de planeet.
Vetten uit de fabriek
Eiwitten, vetten en koolhydraten kúnnen synthetisch vervaardigd worden, zo laten een hoop veelbelovende experimenten zien. Vooral het maken van vetten zou prima in een fabriek kunnen: vetten zijn eenvoudig te maken, ze zitten vooral in voedsel vanwege de calorieën, niet voor de smaak, en er is veel mee te winnen. Plantaardige vetten, zoals soja- en palmolie, worden nu vervaardigd met een voetafdruk van ongeveer 1 tot 3 kilo CO2 per 1.000 kilocalorieën. Als je die vetten in een fabriek wilt maken heb je energie nodig. Met de huidige mix van fossiele en hernieuwbare energiebronnen is de voetafdruk van synthetische vetten ongeveer 800 gram CO2 per 1.000 kilocalorieën. En als de stroom in de nabije toekomst helemaal hernieuwbaar wordt (en dat gaat gebeuren), daalt de voetafdruk van vet naar bijna 0.
Een minstens zo belangrijk argument is dat het synthetisch produceren van voedsel bijna geen landoppervlakte vraagt. Denk aan de soja- en palmolieplantages in Brazilië, Afrika en Indonesië, en je begrijpt dat het veel zou opleveren als voor dit soort plantaardig voedsel helemaal geen landbouw meer nodig is. Er is dan geen palmolie meer nodig, dat het regenwoud verwoest. Het aantal sojaplantages kan ook flink omlaag, mits de vraag naar veevoer daalt.
De wetenschap laat zien dat de mondiale voedselproductie mogelijk is met veel minder druk op ruimte, natuur, water en energie. Een nieuwe kijk op het maken van eten kan het voedselsysteem, zelfs met acht miljard mensen, een heel eind terugbrengen binnen de grenzen van wat onze planeet aankan.
Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS