Opinie | Hoe moeten we solidair zijn met de mensen in een toekomstig Nederland dat we nog niet kennen?

Solidariteit is een prachtig woord, dat velen in de waterwereld voor in de mond ligt. Maar vaak blijft het gebruik ervan ook zelfgenoegzaam – omdat er niet bij wordt gezegd wie solidair moet zijn met wie, en wanneer, en waarom. Wat mag in een bepaalde concrete praktijk eigenlijk solidair gedrag heten? Dát is de vraag, dát zou je moeten willen beargumenteren. Het is dat pendelen tussen zo’n groot woord als solidariteit en een specifieke situatie in het hier en nu, en het aanbrengen van een heldere verbinding tussen die twee, dat ik als het kenmerk van goed denken beschouw. En dan wordt praten over solidariteit gelijk gevaarlijk. Want dan kun je niet vaag blijven.

Neem twee overstromingen: die in Pakistan in 2022, en die in Limburg in 2021. In beide gevallen bracht het snel wassende water mensen in nood. Als medemens herken ik die nood direct, en toch voelde ik het appèl dat van de misère van de Limburgers uitging sterker dan het appèl van de ellende van de Pakistanen. Niet omdat de Limburgers meer te lijden hadden – feitelijk was het omgekeerde het geval. Mijn criterium was nabijheid. Limburgers staan me nader dan Pakistanen. Zij behoren tot mijn groep, en Pakistanen niet.

In mijn gemoed is er dus een directe relatie tussen nabijheid en solidariteit, en die relatie is filosofisch niet gemakkelijk te verantwoorden. Vanuit een strikt Verlichtingsideaal zou ik namelijk geen principieel onderscheid kunnen maken tussen de Limburgers en de Pakistanen – we delen immers dezelfde menselijke behoeften aan een veilige plek, dus waarom zou ik de behoefte van de ene mens dan boven die van de andere stellen? Mijn impuls is tribaal: omdat sommige mensen deel uitmaken van mijn groep, van de culturele en politieke eenheid waartoe ik behoor. Van het imaginaire huis waarin ik woon.

Kijk wat hier gebeurt: solidariteit trekt een muur op. Die muur beschut de mensen binnen, maar sluit ook mensen uit. Solidariteit berust dus op grensbewaking: je hoort bij de groep, of je hoort er niet bij. Zonder muren is solidariteit niet goed te organiseren. Oneindige solidariteit is verwaterde solidariteit. Feitelijk zijn er gradaties van solidariteit, en ik denk dat dit in principe moreel te verdedigen is. Afschermen en afhouden horen noodzakelijk bij dat mooie warme woord solidariteit. Maar pijnlijk blijft het, juist ook wetende dat de extreem zware moessons in Azië hoogstwaarschijnlijk te maken hebben met westers gedrag.

Beladen relatie

Binnen die muren waar we ons solidair met elkaar verklaren, is het ook nog niet zo simpel wat solidariteit betekent. Er bestaat namelijk een moreel beladen relatie tussen solidariteit en kennis. De bereidheid om je solidair te betonen met groepsgenoten die door het water in de problemen zijn geraakt, hangt grotendeels af van de vraag of zij zichzelf hadden kunnen beschermen – en zo ja, of ze dat feitelijk ook hebben gedaan.

Groepsgenoten die ‘blind’ getroffen worden door waterproblemen die niemand had kunnen voorzien – zoals de Limburgers in 2021 – kunnen op gulle solidariteit van de groep rekenen. Iedereen kan zich hun situatie voorstellen en zal denken: ‘zo’n lot had mij ook kunnen treffen’. Maar mensen die weten welk risico ze lopen, kunnen minder gerust uitgaan van onze solidariteit – misschien krijgen ze die op grond van de regels formeel nog wel, maar die wordt hen minder gegund. Denk hier aan mensen die een huis bouwen in een uiterwaard en eventuele waterschade vervolgens verhalen op de gemeenschap. Dat is, cru gezegd, opportunistisch gedrag, een soort zwartrijden op het solidariteitssysteem. Uiterwaarden zijn prachtig, maar als je er woont, weet je waar je aan begint. Solidariteit met deze bewoners werkt opportunisme in de hand – en dat geldt net zo goed voor solidariteit met projectontwikkelaars die hele wijken gaan bouwen in diepe polders.


Lees ook
Nederland kan tot 3 meter zeespiegelstijging aan, maar dat gaat zeker niet vanzelf

De nieuwbouwwijk Westergouwe te Gouda werd op een van de laagste delen van Nederland aangelegd.

Dat klinkt lekker duidelijk, maar klimaatverandering maakt de zaak ingewikkelder. Het instabiele klimaat maakt dat de voorspellingen over te verwachten hoge waterstanden of juist watertekorten minder goed worden. We weten in zekere zin minder goed dan vroeger waar we aan toe zijn, en dus kunnen we ons ook moeilijker voorbereiden op wat komen gaat. Wel is duidelijk dat de pijn niet gelijkelijk over de groep verdeeld zal worden; vooral mensen in het lage gedeelte van Nederland hebben te vrezen van de zeespiegelstijging, vooral akkerbouwers hebben last van aanhoudende droogte, et cetera.

Op korte termijn kunnen de getroffenen onder ons niet veel doen om deze waterproblemen te voorkomen. In zo’n situatie past solidariteit met hen. Maar sommige van deze verschijnselen – ik noem verzilting van de polders in de kustprovincies, of het geregeld onderlopen van kelders van huizen aan de Maas – worden structureel van aard, en dan zal de groep aan wie solidariteit gevraagd wordt toch gedragsverandering willen zien van de pechvogels. Als deze pechvogels zich als slachtoffer blijven opstellen, zal de solidariteit met hen afnemen. En terecht: solidariteit moet geen hindermacht worden voor leren en het zoeken naar aanpassingen. Maar er zullen nog heel wat pittige, ik vrees zelfs schrille woorden gewisseld worden voordat we publiekelijk hebben bepaald wanneer we gedrag opportunistisch vinden worden, of op welke termijn pechvogels zich toch echt aangepast moeten hebben aan het nieuwe normaal. Heftige debatten, die zich allemaal voltrekken onder de koepel van dat prachtige woord solidariteit.

Mensen van straks

En dan is er nog de vraag welke mate van solidariteit we verschuldigd zijn aan de toekomstige leden van de groep. Het einde van onze wereld is in zicht. Ik bedoel dit niet als doem, ik zeg niet het einde van dé wereld. Maar alle modellen wijzen erop dat het tegengaan van klimaatverandering te laat van start is gegaan om Nederland zoals wij dat nu kennen te behouden. We zullen dus het einde van onze wereld moeten denken. Hoe doe je dat? Hoe ben je solidair met mensen die je nog niet kent, en die zullen wonen in een land dat je nog niet kent?

Wanneer moeten pechvogels zich aangepast hebben aan het nieuwe normaal?

Ik denk: door uit liefde voor de mensen van straks de ruimtelijke ordening van ons land, en de bestuurlijke beslissingen daarover, zo open mogelijk te houden. Vaste grote waterwerken zijn eigenlijk een moord op de bewegingsruimte van toekomstige generaties. Wij dumpen dan onze oplossingen in hun wereld.

En dan een meer filosofische verzuchting. Onder de politiek-bestuurlijke arrangementen rond solidariteit waaraan we gewend zijn, ligt vaak een vorm van contractdenken. De regelingen gaan onbewust uit van mensen die elkaars gelijken zijn, in de zin dat een ander jou kan terugpakken of ter verantwoording kan roepen. Maar de pijl van de tijd gaat maar één kant op. We hebben geen contract met toekomstige generaties. Zij zijn nog geen partij. Kun je dan toch horen hoe zij aanspraak maken op jouw solidariteit? En wat betekent dat? Ook dat zal een vraag zijn die zich niet licht van tafel laat vegen, en waar concrete reacties op zullen moeten komen.

Waar filosofie gaat over knopen ontwarren, gaan politiek en beleid over knopen doorhakken – en dat vaak onder tijdsdruk en met onvolmaakte kennis. Ik heb daar alle respect voor, bewondering zelfs. Ik voorspel u echter dat solidariteit bij al die beslissingen geen fijn woord zal blijken waaronder het lekker schuilen is. De beslissingen die voor de deur staan, dwingen juist om precies bloot te leggen wat je met solidariteit bedoelt. Ik zou zeggen: blijf die solidariteit koesteren. Blijf haar voelen. Maar denk haar ook.