Sabeltandtijgers, holenleeuwen, reuzenschildpadden… hun uitsterven komt door de mens en niet door het klimaat

Vanaf circa 120.000 jaar geleden beginnen grote zoogdieren versneld uit te sterven. Het patroon is opvallend specifiek. In eerdere uitstervingsgolven worden dieren van allerlei groottes getroffen. Dat is nu anders. Vleeseters, zoals de sabeltandtijger en de holenleeuw, leggen het loodje. Maar vooral grote planteneters verdwijnen: reuzenschildpadden, reuzenluiaards, (bos)olifanten, neushoorns, kamelen. Opvallend is ook dat de uitstervingsgolf van het ene naar het andere continent trekt: via het Midden-Oosten naar Eurazië, naar Australië en naar de Amerika’s. Het verdwijnen van al deze indrukwekkende zoogdieren – vele miljoenen individuen – heeft grote impact op landschappen en ecosystemen wereldwijd.

En al zeker zestig jaar is er discussie over de oorzaak van dat uitsterven. Kwam het door klimaatverandering – het is de periode van de laatste ijstijd? Of kwam het door de mens? Misschien door allebei een beetje?

Deens onderzoek wijst nu duidelijk de moderne mens, Homo sapiens, aan als hoofdverantwoordelijke. Zijn aankomst op, en verspreiding over, de achtereenvolgende continenten valt opvallend goed samen met het uitstervingspatroon van grote zoogdieren. Veel beter dan klimaatverandering. „In Zuid-Amerika bijvoorbeeld zien we dat de mens ongeveer 18.000 jaar geleden arriveert”, zegt Rhys Taylor Lemoine, eerste auteur van het artikel, en paleo-ecoloog aan Aarhus University. „En tussen 18.000 en 9.000 jaar geleden sterven hier veel grote zoogdierensoorten uit. Terwijl het klimaat er dan weinig verandert.”

Drie datasets over elkaar gelegd

De analyse verschijnt in december in het tijdschrift Anthropocene en is online al in te zien. In hun publicatie concluderen de onderzoekers dat de „periode van planetaire impact van de mens op het milieu” veel verder teruggaat dan nu vaak gedacht. Die invloed begint dus al in het late Pleistoceen (129.000 tot 11.700 jaar geleden), „en mogelijk zelfs eerder”.

Volgens paleo-archeoloog Fulco Scherjon, verbonden aan het Leibniz-Zentrum für Archäologie en niet bij dit onderzoek betrokken, zijn in de nu gepubliceerde studie vooral de klimaatdata „gedetailleerder dan in vorige onderzoeken”. Er zijn drie datasets over elkaar gelegd die het late Pleistoceen bestrijken: een dataset met allerlei gegevens over 152 uitgestorven en 329 nog levende grote zoogdiersoorten, een dataset met gegevens over de verspreiding van mensachtigen en van de moderne mens, en een dataset met gemiddelde temperatuur- en neerslaggegevens voor periodes van steeds 10.000 jaar. „Het onderzoek laat duidelijk zien dat klimaatverandering bijna nul voorspellende waarde heeft voor de uitstervingen in deze periode”, zegt Scherjon.

Het heeft een zware politieke lading als je de mens aanwijst als schuldigeFulco Scherjon paleontoloogpaleontoloog

Het stereotiepe beeld van die tijd, zegt Lemoine, is dat het ijs alles bedekte en heel veel dieren fataal werd. Maar waarom verdwenen dan juist de grote zoogdieren? „Zij zijn beter aangepast aan klimaatverandering dan kleinere dieren, want ze kunnen hun lichaamstemperatuur beter reguleren. En ze kunnen grotere afstanden afleggen, en het ijs makkelijker ontvluchten.”

Scherjon zegt niet verrast te zijn door de uitkomst van de studie. Er zijn de laatste jaren meer publicaties verschenen die de mens als hoofdschuldige aanwijzen. Wel vraagt hij zich af in hoeverre andere mensachtigen nog een rol hebben gespeeld in het uitsterven van al die grote zoogdieren, de zogeheten megafauna. Zelf heeft hij meegewerkt aan een eerder dit jaar, in Science Advances gepubliceerd onderzoek, waaruit blijkt dat neanderthalers op bosolifanten jaagden. De onderzoekers baseren dit op een vondst van duizenden botten van de bosolifant (Palaeoloxodon antiquus) in een mijn bij het Duitse Halle. De mijn wordt al tientallen jaren onderzocht, omdat die talloze dierlijke en plantaardige resten van ongeveer 125.000 jaar oud bevat, en een goed beeld geeft van het toenmalige ecosysteem. „De olifantenbotten hebben duidelijk snijsporen, gemaakt met stenen werktuigen”, zegt Scherjon. De studie laat zien dat de neanderthalers in deze omgeving „structureel en veel” jaagden op bosolifanten. „En als ze dat hier deden, zullen ze dat op andere plekken waarschijnlijk ook gedaan hebben.”

Lemoine zegt dat het „goed mogelijk is” dat vroegere Homo-soorten zoals neanderthalers en denisova, en vroegere mensachtigen, al een sterke impact hadden op dieren en het landschap. „Maar of ze echt uitstervingen hebben veroorzaakt is onderwerp van debat.”

Uitgemaakte zaak

Felisa Smith, hoogleraar biologie aan de University of New Mexico in Albuquerque, zucht aan de telefoon nadat ze de studie heeft gelezen. Voor haar is het al lang een uitgemaakte zaak dat het uitsterven van de megafauna over de laatste 120.000 jaar hoofdzakelijk aan de mens is toe te schrijven. Zelf publiceerde ze in 2018 in Science een onderzoek dat hierop wijst. Toch is er nog steeds discussie over. „Sommige wetenschappers laten zich gewoon niet overtuigen.” Volgens Lemoine hebben sommige onderzoekers „moeite te geloven dat jager-verzamelaars uitstervingen op zo’n schaal veroorzaakt hebben”. Dat zegt ook Scherjon. „Het heeft een zware politieke lading als je de mens aanwijst als schuldige. Je kunt je niet meer verbergen achter klimaatverandering.” Maar volgens hem is er inmiddels wel consensus dat „achter de uitsterving van de megafauna een menselijke hand zit”.

Het hoeft trouwens niet alleen menselijke jacht te zijn geweest die voor de uitstervingen heeft gezorgd, zeggen Smith en Scherjon. Misschien kromp het leefgebied van grote zoogdieren door de komst van jager-verzamelaars die delen van het landschap regelmatig en gecontroleerd in brand zetten. Of misschien was er met de komst van de mens meer concurrentie om voedselbronnen. „Grote zoogdieren hebben een laag vruchtbaarheidscijfer”, zegt Smith. „De komst van een nieuwe soort, zoals de mens, kan er juist bij grote zoogdieren vrij makkelijk voor zorgen dat de balans tussen voortplanting en sterfte net iets verschuift. Als dat lang genoeg aanhoudt kan een soort uitsterven.”

Gieren en mestkevers

Smith heeft haar onderzoek verlegd, en probeert nu vooral een beter beeld te krijgen van de impact van de uitstervingen. Met collega’s publiceerde ze er eerder dit jaar een overzichtsartikel over in Cambridge Prisms: Extinction. Veel is nog onbekend, schrijven ze, maar vast staat dat „de rol van grote zoogdieren in ecosystemen oversized is.” Met het verdwijnen van de megafauna stierven ook dieren uit die van hen (van hun karkassen) afhankelijk waren, zoals bepaalde soorten gieren en mestkevers.

Studies aan hedendaagse olifanten laten de grote impact zien die dieren van dit formaat hebben op het uiterlijk van een landschap. Ze duwen en trekken bomen om, en creëren zo open plekken. Dat geeft andere planten de mogelijkheid zich te vestigen. Zonder megafauna is een landschap vaak meer bebost, minder gevarieerd, en armer aan biodiversiteit. Doordat ze veel eten en rondtrekken, verspreiden planteneters hun ontlasting – en de daarin aanwezige zaden en voedingsstoffen zoals stikstof, fosfor, koolstof – ook over grote afstanden.

Lemoine en Smith zeggen blij te zijn met de nieuwe trend in natuurbeheer waarbij grote grazers zoals konikpaarden, heckrunderen, Schotse hooglanders weer worden teruggebracht. Hun herintroductie verbetert de biodiversiteit, en dat maakt ecosystemen over het algemeen beter bestand tegen allerlei vormen van stress, zegt Lemoine. „We zouden dit op elk continent moeten doen, en op een veel grotere schaal.”