Een potvis spotten was nog nooit zo makkelijk

Een potvis op het strand van Vlieland, in 2021. Een bultrug bij het Zeeuwse Burgh-Haamstede, afgelopen zomer. In Nederland zijn met enige regelmaat walvisstrandingen. Maar daarnaast zijn er door de jaren heen ook allerlei allang uitgestorven zeezoogdieren aan wal gekomen. Fossielen van oerwalvissen bijvoorbeeld, die in al in het Eoceen, rond de 50 miljoen jaar geleden, de dienst uitmaakten. Eén van de meest gerenommeerde verzamelaars van zeezoogdierfossielen is visser Klaas Post, die ruim twintig jaar verbonden was aan Natuurhistorisch Museum Rotterdam als honorair conservator en ook deelnam aan meerdere internationale expedities om méér te weten te komen over walvisevolutie.

In De fossiele zeezoogdieren van Nederland – van minizeehond tot reuzenpotvis bundelt Post zijn krachten met Noud Peters, medeverzamelaar en bioloog. Samen brengen ze die vroege onderwaterwereld tot leven, aan de hand van talloze fossielenfoto’s en achtergrondverhalen. Zo reis je al lezende terug in de tijd, bijvoorbeeld naar het moment dat de eerste walvisachtigen vanaf het land de zee ingingen, en leer je en passant bij over de evolutie van onder meer de walvis en de beloega.

De museumachtergrond van Peters en Post komt duidelijk naar voren in hun educatieve teksten, waarin niet alleen de verschillende zoogdierfamilies aan de orde komen, maar waarin ook dieper wordt ingegaan op onderwerpen als schedelbouw, echolocatie of het gehoor van zeezoogdieren.

Soms is de informatiedichtheid wel érg hoog, en begint de opsomming van alle geologische tijdperken en wetenschappelijke namen de lezer wat te duizelen, waardoor de tekst ietwat aandoet als een lesboek. Maar gelukkig zijn er ook veel beeldende terzijdes – bijvoorbeeld over de imposante stellerzeekoe die in de achttiende eeuw „in de koude wateren van de Beringzee” werd ontdekt en een lengte had van maar liefst 8 meter lang. „Het vlees van een individu kon 33 zeelieden een maand in leven houden”, schrijven Post en Peters. Dat leidde vermoedelijk tot het snelle uitsterven. „In 1768. slechts 27 jaar na zijn ontdekking, werd het laatste exemplaar van deze soort gedood.” Beenderen van zeekoeien zijn ook makkelijk te herkennen, schrijven ze – niet alleen omdat ze een afwijkende vorm hebben, maar ook omdat ze erg zwaar zijn.

„Verondersteld wordt dat dit een energiebesparende aanpassing is om rustig dicht bij de bodem te kunnen grazen. De zware beenderen hebben eenzelfde functie als de gewichtsgordel die een duiker omdoet om een klus onder water te klaren.” Ook de vele illustraties zijn de moeite waard, zoals het schilderij van de Vischpoort in Elburg waarin tot 1838 een nekwervel van een grijze walvis was verwerkt.

In het laatste hoofdstuk staat een overzicht van zeezoogdieren in Nederlandse musea, zodat je er na het lezen zelf op uit kunt gaan: een potvis of een zeehond spotten was nog nooit zó makkelijk.