N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: zorgen over academische vrijheid in Nederland
Het meervoud in de titel Academische vrijheden in Nederland is bewust gekozen, net als de verwijzing naar een nationale context. Dit boek, een initiatief van het onderzoeksinstituut -NIAS, geeft een goed overzicht van de vele aspecten van academische vrijheid en de bedreigingen daarvan. Uitgesplitst in zeven thema’s, van samenwerking met ‘autoritaire landen’ en het bedrijfsleven tot de rol van wetenschap in sociale media en de cultuurstrijd rond alles wat -‘woke’ heet. Over elk thema laten twee auteurs hun licht schijnen, minder of meer polemisch, gevolgd door een afsluitend commentaar van een derde. Zo hoopt het boek, aldus de samenstellers in hun introductie, een „rijker begrip” te geven van academische vrijheid in Nederland.
Eigenlijk is hun inleiding al een lezenswaardig essay op zichzelf. Lukas Verburgt en Jan Willem Duyvendak signaleren een verschuiving naar een „positieve” benadering van academische vrijheid als niet alleen maar ‘vrijheid van’ externe invloed (negatief) maar ‘vrijheid tot’ zelfontplooiing. Dat maakt de vraag urgent hoe die vrijheid ook intern wordt gewaarborgd.
Chinese invulling van mensenrechten
Waar de academische zorgen concreet op slaan, blijkt in een aantal gepeperde confrontaties bij de thema’s. Opmerkelijk is de bijdrage van Tom Zwart, voormalig directeur van het China-centrum aan de Vrije Universiteit. Het werd vorig jaar gesloten nadat de NOS had achterhaald dat het werd gefinancierd door Chinese instellingen. Zwart verdedigt voluit de opzet en aanpak van zijn centrum, dat een ‘Chinese invulling’ van de mensenrechten onderzocht. Ook met de academische vrijheid in China is het volgens hem prima gesteld, althans wat betreft de „sociale academische vrijheid”. Dat betekent: Chinese onderzoekers krijgen veel geld en voorzieningen. Chinese instellingen kwijten zich ook goed van de „eerste taak” van universiteiten, „politieke socialisatie”. Zwart krijgt stevige repliek van twee andere auteurs in de bundel, die onder meer waarschuwen voor China’s financiële macht.
Over een ander heet hangijzer, alles wat ‘woke’ heet, breekt jurist Jonathan Soeharno de staf. Hij stoort zich aan de bewering in een rapport van de KNAW dat academische vrijheid mag worden begrensd door „de verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu”. Hij ziet het gevaar van denkdwang, politisering en polarisatie. Historicus Gert Oostindie is milder, maar ook bij hem klinkt zorg over „een zeker conformisme”. Antropologe Annelies Moors neemt die handschoen op. Zij vindt de gevaren van externe politieke of economische druk veel groter dan die van ‘woke’ en bepleit intern een „pluriformiteit aan epistemologische perspectieven”.
Voor buitenstaanders is de bundel soms wat droog en de kwaliteit van de bijdragen wisselt – maar alles bij elkaar is Academische vrijheden in Nederland een waardevol overzicht van zorgen over veelkoppige academische vrijheid – die in dit boek serieus in praktijk wordt gebracht.