N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Gianni Vattimo (1936-2023) Filosoof
De postmoderne Italiaanse filosoof Gianni Vattimo bepleitte ‘zwak denken’, tegenover de te stellige metafysica .
‘Ik voel mij niet atheïstisch, maar als ik het zou worden, dan zou dat zijn omdat ik het evangelie heb gelezen.’ De vorige week op 87-jarige leeftijd overleden Italiaanse filosoof Gianni Vattimo was niet wars van paradoxale of cryptische uitspraken. Want het was geen afkeer van religie die hem in 1996 tijdens een interview tot die uitspraak bracht. Integendeel, met het christendom stemde hij juist ten volle in – zij het met de onorthodoxe draai die hij daaraan gaf.
Niet lang daarvoor had hij zichzelf horen bekennen: ‘Ik geloof dat ik geloof’. Hij maakte daar de titel van een boekje van dat, met zijn positieve wending naar het christendom, internationale opschudding wekte. Want was Vattimo tot dan toe niet de ultra-postmoderne filosoof van de teloorgang van het begrip ‘waarheid’ geweest? Had hij de filosofische traditie die volgens hem veel te veel op stelligheid steunde niet willen vervangen door een ‘zwak denken’ dat zich juist van zijn eigen grenzen door en door bewust was?
Met zijn omarming van het geloof maakte Vattimo in zekere zin de cirkel van zijn leven rond. Hij werd in 1936 in Turijn geboren in een solide katholiek milieu. Net als zijn iets oudere medestudent Umberto Eco, promoveerde hij daar aan de universiteit op een proefschrift gestoeld op het neothomisme, de officiële filosofie van de katholieke kerk.
Met de sociale vernieuwing die in de jaren zestig de kop opstak stemden hij en Eco van harte in, maar wel met de anti-moderne inslag uit de school van het personalisme: dezelfde filosofie waarbij Pieter Omtzigt nu de mosterd haalt.
Samen met Eco maakte Vattimo in die tijd ook jongerenprogramma’s voor de Italiaanse televisie. ‘Ik was de jonge, briljante geest’, zou hij later schertsen. ‘Camerageniek en mooi.’ Na twee jaar was het afgelopen en werd Vattimo leraar op een katholieke arbeidersschool. In 1964 kreeg hij een aanstelling aan de universiteit van Turijn, daar enkele jaren later werd hij daar hoogleraar.
Links georiënteerd
Vattimo’s katholicisme had intussen moeten wijken voor een marxistische en zelfs maoïstische overtuiging. Geen uitzondering in die tijd, en links georiënteerd is hij altijd gebleven, ook toen hij later jarenlang lid was van het Europees Parlement voor linkse partijen. Maar in de jaren zeventig moest hij vaststellen dat sommigen van zijn studenten uit verbetenheid het terrorisme begonnen te omarmen.
Er moest iets mis zijn met dit soort ideologische zekerheden, zo realiseerde hij zich, misschien wel met de hele notie ‘zekerheid’ zelf. Hij keerde terug naar de denkers met wier werk hij tijdens een studieverblijf in Heidelberg eind jaren vijftig kennis had gemaakt. Zij leerden hem ‘waarheid’ en vooral de manier waarop dat begrip functioneert kritisch te bezien.
Van de Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer vertaalde hij diens hoofdwerk Waarheid en methode in het Italiaans. De geschriften van Martin Heidegger maakten hem duidelijk dat het denken zich niet te snel meester moet willen maken van de werkelijkheid. Dat dit verlies aan houvast geen reden is tot treurnis maar juist tot vreugde, leerde hij van Friedrich Nietzsche, de man die uitgerekend in Vattimo’s geboorteplaats Turijn tot waanzin was vervallen.
Zo ontstond begin jaren tachtig het ‘zwakke denken’ waarvan Vattimo het boegbeeld werd en dat ook in Neder weerklank vond. Radicaler dan het Franse postmodernisme wilde hij elke nostalgie naar vaste zekerheden uitbannen. In boeken als Het einde van de moderniteit en De avonturen van de differentie (beide uit 1985) getuigde hij van dat afscheid. Al bleef zijn studie over Nietzsche, Het subject en het masker, waarmee zijn wending in 1974 was ingezet, hemzelf altijd het dierbaarst.
Zwak geloof
Voor zijn lezers kwam het dan ook als een schok toen Vattimo zich in 1996 met ‘Ik geloof dat ik geloof’ terugkeerde naar het christendom. Niet dat hij de oude orthodoxie omarmde, hij zocht daarentegen een ‘zwak geloof’ voor post-metafysische tijden, één dat de menswording van Christus radicaal serieus nam: er is geen bovenwereld, alles is aards, tijdelijk en betrekkelijk. Behalve één ding, dat Vattimo als de kern van het christendom beschouwde: de caritas, de liefde die het nooit op geweld laat aankomen en de wereld met omzichtigheid behandelt.
Vattimo zou daarna in boeken als Het woord is geest geworden (2002) benadrukken dat het christendom vanzelf uitloopt op secularisatie. Dat moet worden omarmd, zonder het triomfalisme van de Verlichting maar met de vreugde van Nietzsche. Tegelijk met het dogmatisch geloof is elke zekerheid verdwenen, zelfs die van het denken, dat zichzelf nu herontdekt als een zwak geloof. ‘Ik geloof dat ik geloof’ was de bondigste samenvatting van die ongewisheid.