N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In de politiek heb je altijd buzzwords, en dat van deze campagne is zonder twijfel ‘bestaanszekerheid’. Maar er is nog een buzzword, dat in verschillende partijprogramma’s terugkomt en zelfs in de titel van de Miljoenennota: ‘brede welvaart’. Deze term, dertig jaar geleden gelanceerd door de SER, moet een aanvulling zijn op het bbp als manier om te meten wat van waarde is. Economische groei gaat namelijk niet per se samen met dingen die we ook belangrijk vinden, zoals biodiversiteit en sociale cohesie, om maar twee dwarsstraten te noemen.
Sinds 2019 maakt het CBS een ‘dashboard brede welvaart’, waarin van allerlei indicatoren wordt becijferd hoe ze ervoor staan. En dit jaar zitten bij de Miljoenennota voor het eerst ‘factsheets’ die per ministerie tonen hoe Nederland scoort op die indicatoren, afgemeten tegen eerdere jaren én andere landen.
Op zich is het becijferen van andere dingen dan economische groei volgens mij een goed idee. In de coronacrisis hebben we gezien wat er gebeurt als maar één deel van de kosten-batenanalyse kwantificeerbaar is (toen: de besmettingscijfers). Cijfers winnen het vaak van woorden (denk aan ‘eenzaamheid’ of ‘toekomstige generaties’), omdat ze concreter zijn. Het helpt de discussie vooruit als die woorden ook te meten zijn.
Toch zie ik een probleem met het begrip zoals het nu wordt gebruikt. In de Miljoenennota staat: „Overheidsbeleid is gericht op het vergroten van brede welvaart voor iedereen.” Dit klinkt alsof elk weldenkend mens het eens is over welk beleid brede welvaart vereist. Maar is dat zo? De partijprogramma’s laten iets anders zien. De VVD noemt de term alleen in verband met „technologische innovatie”. BBB definieert brede welvaart als „een rechtvaardige samenleving, een gezonde economie, met loon naar werken.” Het CDA gebruikt „selectieve groei” als synoniem voor brede welvaart, en stelt dat daarvoor de arbeidsmigratie ingetoomd moet kunnen worden. GroenLinks-PvdA en D66 gebruiken de term allebei heel vaak, vooral in verband met duurzaamheid.
Partijen denken dus verschillend over het belang en de inhoud van brede welvaart. Maar die subjectiviteit zie je niet terug in de Miljoenennota. In de factsheets staan behulpzame groene en rode pijltjes om aan te geven of de score de goede of de slechte kant op gaat. Soms zijn die logisch, zoals bij het aantal zelfdodingen: hoe lager hoe beter, oké. Maar bij andere denk ik: zijn dit feiten? Het lijkt mij geen feit dat je zo veel mogelijk hogeropgeleiden moet hebben. De samenleving heeft momenteel meer behoefte aan extra loodgieters dan aan extra communicatiedeskundigen. Evenmin is het een feit dat het beter is als zo veel mogelijk mensen positief denken over immigranten, zoals een factsheet stelt. De Algemene Beschouwingen lieten al zien dat veel fractievoorzitters daar zélf niet eens positief over denken. En al helemaal vreemd is de aanname dat het goed is als er méér studenten van buiten Europa naar Nederland komen.
Kim Putters, voorzitter van de SER, zei afgelopen mei in een lezing dat brede welvaart „een langetermijnvisie” biedt op „goed samenleven voor iedereen”. Daarvoor is volgens hem „een breed gedragen consensus” nodig. Maar zowel de keuze voor een indicator als de weging tussen verschillende indicatoren is politiek, en daarover zal dus niet altijd consensus bestaan. Dat bleek deze week weer eens toen de VVD met de verlengde accijnsverlaging op benzine partij koos voor autobezitters, en dus tégen brede-welvaartsindicatoren als het welzijn van toekomstige generaties.
Het is goed dat het CBS de cijfers levert, maar de rode en groene pijltjes mogen ze van mij laten zitten. Meer data is welkom, maar dan als beginpunt van een politieke waarden- en belangenafweging. En ik ben niet de enige die dit vindt. Na een enquête onder economen over brede welvaart schreef vakblad ESB twee jaar geleden: „Als risico’s van sturen op welvaart noemen economen risico’s die volgen uit de subjectiviteit van het welvaartsbegrip. Het is niet duidelijk wat welvaart precies inhoudt en wat eronder valt, waardoor het moeilijk is om er beleid op te maken.”
Ondertussen doen politici en beleidsmakers dus alsof die subjectiviteit niet bestaat. Ook wat dit betreft lijkt brede welvaart op bestaanszekerheid: men suggereert eensgezindheid, maar blijft in de praktijk de eigen stokpaardjes berijden. Dat is zonde. ‘Brede welvaart’ wordt zo een nieuwe manier om langs elkaar heen te praten, in plaats van een hulpmiddel voor een goed gesprek.