N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Column Na de Koude Oorlog wilde Nederland het buitenlands beleid hervormen. Daar is nooit serieus werk van gemaakt, constateert Beatrice de Graaf.
Soms verlang ik nog wel eens naar een column van J.L. Heldring. Die wist altijd zo feilloos te benoemen waar het in de buitenlandse politiek aan schortte. Aan welke schijnheiligheid deze of gene minister zich had schuldig gemaakt. Of hoe de regering te weinig oog had voor het welbegrepen eigenbelang en in selectieve idealistische verontwaardiging bleef hangen. Zijn columns, die hij tussen 1960 en 2012 voor NRC schreef, waren bovendien doordrenkt van een diep, doorleefd historisch besef dat bij zijn jaargang van 1917 hoorde.
Lees de recensie van de Helding-biografie: Het raadsel J.L. Heldring blijft intact
Wat zou deze rasrealist ervan gevonden hebben dat zich op het terrein van de buitenlandse betrekkingen een ingrijpende ontwikkeling heeft voorgedaan? Ik doel op het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken zonder te knipperen met zijn ogen in oorlogstijd de brug heeft verlaten. En dat de demissionaire regering zonder aarzeling de minister van Binnenlandse Zaken naar die post heeft doorgeschoven. Heldring had meteen gezien dat dit niet slechts een kabinetspersonele kwestie is, maar dat het een verschuiving markeert die al bijna dertig jaar gaande is: de ‘binnenlandisering van de buitenlandse politiek’.
Op 11 september 1995 maakte het toenmalige kabinet-Kok I de Herijking van het Buitenlands Beleid aan de Tweede Kamer bekend. Dat was nodig, want zo stelden de verantwoordelijke ministers van Buitenlandse Zaken (Van Mierlo), Ontwikkelingssamenwerking (Pronk), Economische Zaken (Wijers), Defensie (Voorhoeve) en Financiën (Zalm) in de inleiding: „Door het wegvallen van de bevriezende werking van de Koude Oorlog zijn de internationale ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt. Deze fluïde, veranderlijke omgeving stelt nieuwe eisen aan het buitenlands beleid in brede zin. […] De beweeglijkheid van het internationale beeld wordt verder in de hand gewerkt door het versnellende effect van de moderne technologie […] . Maar ook andere ontwikkelingen in de wereld gaan hard, zoals de milieudegradatie en de bevolkingsgroei. De lange termijn wordt korte termijn.”
De reuzen India en China
Nederland stond dus voor nieuwe uitdagingen. Het moest zich tot „de nieuwe reuzen India en China” gaan verhouden. Ook de dramatische „ecologische koers” moest worden gekeerd. Met de ogen van nu waren dat scherpzinnige voorspellingen van een groep toegewijde ministers. Dus met welke daadkrachtige antwoorden op deze uitdagingen kwam deze – nog zeer mannelijke – Mannschaft?
Het antwoord is verbluffend: met niets. Na de oproep om tot herijking over te gaan, is er nooit meer een serieus vervolg gekomen. Clingendael-directeur Monica Sie en collega Rutger van der Hoeven deden vorig jaar nog een poging, maar ook daar kwam weinig respons op.
In plaats daarvan voltrok zich een versnelling van het fenomeen dat door politicologen al in de jaren zeventig en tachtig als een Nederlands euvel was geconstateerd: de ‘binnenlandisering van de buitenlandse politiek’. Dat wil zeggen dat richting en legitimering van het buitenlands beleid en de fondsen die daarvoor worden vrijgesteld volledig in functie worden gesteld van overwegingen van binnenlandse en partijpolitieke aard.
In dat licht is het politieke zelfmoord om grote buitenlands-politieke vergezichten te ontwerpen en daar miljoenen aan toe te wijzen. Welke minister van Buitenlandse Zaken heeft sinds die constatering van de dramatische ecologische koers durven voor te stellen om te investeren in verduurzaming van industrie in ontwikkelingslanden? Of niet af en toe wat ophef over mensenrechten te maken, maar een echt structureel beleid richting China te ontwikkelen? Of om serieus over een Europees vredes- en veiligheidsbeleid na te denken?
Een groot risico
In plaats daarvan hebben we nu dus een minister van Binnenlandse Zaken op de buitenlandse post. Hebben Frankrijk, Polen en Oekraïne de grootste defensiebegroting in percentages van het bbp in de EU en bungelt Nederland erachteraan. Dreigt Duitsland de samenwerking rond de bouw van marineschepen met Nederland te verlaten. En kondigden sommige politici aan dat het geld beter naar de zorg dan naar het buitenland kan gaan.
Wat had Heldring hiervan gevonden? Welnu, op 22 januari 1999 voorspelde hij al in deze krant dat die „binnenlandisering” „onvermijdelijk groter [wordt] naarmate het democratiseringsproces doorgaat”. En dat was een groot risico. Want ofwel de binnenlandse politiek dicteert een al te assertieve buitenlandspolitieke lijn, die de minister vervolgens niet kan waarmaken Ofwel het binnenland dwingt tot een volledige afkeer van buitenlands beleid, met partijen die de burger voorspiegelen dat die buitenlands-politieke perikelen slechts rustiek tijdverdrijf zijn.
Tegen die al te Nederlandse „trivialisering” (Heldring) van de buitenlandse politiek, en tegen de bijbehorende burger die zich slechts punctueel over buitenlands beleid kan opwinden, is geen binnenlands kruit gewassen. Daar kan alleen het buitenland een einde aan maken.