N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Henk Grol Hij was vaak hypernerveus voor wedstrijden, en daarom heeft Henk Grol misschien wel minder gewonnen dan je zou verwachten van een judoka met zijn talent. Hij was obsessief met zijn sport bezig. „Ik moest en zou iedere dag iemand tegen het plafond smijten.”
Stel, je wordt drie keer Europees kampioen, wint drie keer zilver op een WK en pakt twee keer brons op de Olympische Spelen. Naast alle grandprix- en grandslamzeges in een judocarrière van bijna twintig jaar. En toch vind je jezelf een loser, omdat je op beslissende momenten hypernerveus was, te veel de aanval zocht – en zo meerdere keren goud misliep.
Het overkwam Henk Grol, de blonde judoreus uit Veendam die volgens kenners meer talent had dan bijvoorbeeld Mark Huizinga en Dennis van der Geest. Zij werden wél respectievelijk olympisch en wereldkampioen. „Het niveau was er, maar mentaal heb ik het niet goed gedaan”, erkent Grol in zijn pas verschenen autobiografie, opgetekend door sportjournalist Mark van den Heuvel.
Maniakaal
Focus is de titel van het boek, maar dat sportcliché mag gerust een eufemisme worden genoemd. ‘Beest’ of ‘bezeten’ waren betere titels geweest. Grol komt naar voren als een obsessieve sportman met een maniakale trainingsijver. Onder het mom: „Talent is een handvol niks. Als je je hand opendoet, is het weg.”
Een dag zonder training was een verloren dag voor Grol. „Ik hield zo van kapotgaan, was eraan verslaafd. Ik was een monster, liet niemand toe. Ik moest en zou iedere dag iemand tegen het plafond smijten. Dat maakte me niet bij iedereen geliefd.” Even verderop: „Ik ga nog liever dood dan dat ik verlies.”
En dat alles ging gepaard met een waslijst aan blessures. Hij heeft zo’n beetje elk bot gebroken, elke pees en spier gescheurd. Volgens zijn vaste orthopedisch chirurg (en vertrouwensman) Gino Kerkhoffs heeft hij hem tussen 2009 en 2022 zo’n 450 tot vijfhonderd keer geconsulteerd. En alle medische waarschuwingen ten spijt, stapte Grol vaak veel te vroeg weer op de judomat.
Kerkhoffs: „Henk ging bankdrukken met een gebroken duim. Dan was het gips helemaal aan gort.” Maar de arts toont ook veel waardering voor de sportman. „Als in alle boeken stond dat iets niet kon, bewees Henk vaak het tegendeel”, zegt Kerkhoffs, die hem een „onbesuisde mafkees” noemt.
Verslaafd aan slaappillen
Grol werd in zijn jacht naar olympisch goud „alleen maar roekelozer”. Hij negeerde een infectie aan zijn knie waardoor zijn been bijna moest worden geamputeerd. Een jaar na zijn sportpensioen weet hij: „Als je aan vechtsport doet, stoot je soms je hoofd. Het was dommigheid, impulsief gedrag.”
Minder bekend dan de vele blessures waren de slaapmiddelen waaraan Grol in de loop der jaren verslaafd raakte. „Die pillen eruit of ik eruit”, waarschuwde zijn huidige vriendin aan het begin van hun relatie. Zelf zegt hij er nu over: „Ik ben volkomen doorgedraaid door de extreme stress. Ik moest en zou die gouden plak winnen. Het was oorlog in mijn hoofd.”
Het boek is een aaneenschakeling van oneliners, het recht-voor-zijn-raap-type Grol is een dankbare hoofdpersoon. Maar Van den Heuvel interviewde ook diverse trainers, zoals Ronald Joorse: „Ik heb Henks alles-of-niks-mentaliteit nooit begrepen. Zelfs als hij voor stond, nam hij weer het initiatief. Hij wilde altijd spectaculair winnen. Maar ik heb er ook van genoten. Hij had een extreme gunfactor.”
Wandelende baby
Grol verhuisde op jonge leeftijd van Groningen naar Haarlem, waar de beroemde trainer Cor van der Geest de gerenommeerde judoschool Kenamju runde – ondertussen zijn keel letterlijk schor schreeuwend voor zijn zoons Dennis en Eelco.
In het hoofdstuk ‘Het familiekartel Van der Geest’ vertelt Grol over zijn haat-liefdeverhouding met hen. Nadat hij uit heimwee al snel zijn Haarlemse zolderkamer inruilde voor een vertrouwde Groningse woning – en dus heen en weer ging pendelen – reageerde Cor in het Haarlems Dagblad cynisch: „Grol is een wandelende baby.”
Grol toont begrip voor het feit dat de zoons door hun vader werden voorgetrokken. Hij bewonderde collega-rauwdouwer Cor – en omgekeerd. Van der Geest had meerdere petten op. Behalve ‘vader van’ en clubcoach was hij ook technisch directeur van de judobond. Het is jammer dat de familie Van der Geest geen weerwoord krijgt in het boek.
Toen Grol in dezelfde gewichtsklasse Eelco steeds vaker de baas was, liet de jongste zoon zich tot ‘judobelg’ naturaliseren. Ondertussen nog steeds begeleid door zijn Nederlandse coach/vader. Grol: „Vanaf dat moment was het oorlog bij de club. Die gasten hadden een teringhekel aan die gozer uit Veendam.”
Tussen de regels door lezen we over de niet bepaald zachtzinnige aanpak van Cor van der Geest. De term ‘grensoverschrijdend gedrag’ valt. Grol had er geen moeite mee. „Hoe vaak ben ik niet uitgescholden of heb ik klappen van hem gekregen. Maar Cor zorgde ook voor ontspanning. Hij probeerde de stress bij mij weg te halen.” Uit dit zeer geslaagde boek blijkt: dat is niet of nauwelijks gelukt.