N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Janna de Boer | taalwetenschapper en jeugdpsychiater Kan kunstmatige intelligentie horen of iemand een psychose krijgt? De taal van patiënten wordt dan minder samenhangend.
Computeranalyses van hoe iemand praat – diens taalgebruik – kunnen misschien helpen bij het signaleren van beginnende psychoses. Janna de Boer promoveerde deze zomer cum laude op een veelomvattend verkennend onderzoek naar deze mogelijkheid.
„Naast hallucinaties en wanen wordt ook ‘disorganised speech’ gezien als een kenmerk van een psychose”, vertelt ze. „Als je een patiënt niet eerder hebt gezien, kan het taalgebruik een van de dingen zijn die het eerst opvallen. In heel ernstige gevallen is dat echt chaos: ‘Wortsalat’. In minder ernstige gevallen zie je dat de samenhang te wensen overlaat en dat het allemaal heel associatief is. En soms is het subtieler: taalgebruik en taalconstructies die op de een of andere manier een beetje vreemd zijn.”
De Boer ontlokte haar proefpersonen (mensen met en zonder psychose) taal door ze open vragen te stellen. Bijvoorbeeld: kun je iets vertellen over je zwemles van vroeger? „Een van de patiënten zei daarop: ‘Het was een blauw gebouw.’ En daar bleef het bij. Hij ging er niet echt op door. Dat is natuurlijk niet per se fout, maar je denkt wel: huh? gek antwoord.
„Daaraan zie je dat taal meer is dan alleen de zinsconstructie. De meeste mensen zullen zich bij zo’n vraag bewust of onbewust afvragen: wat zou de ander willen weten, wat is binnen de gegeven context een logisch en begrijpelijk antwoord? Bij de patiënt die alleen maar ‘Het was een blauw gebouw’ zegt, gaat daar iets mis.”
Uiteindelijk raak je de draad helemaal kwijt en geef je het op
De modellen die De Boer gebruikte om dit te analyseren lijken op ChatGPT. „Ze meten de voorspelbaarheid van taal”, legt ze uit. „Normaal gesproken is taal heel voorspelbaar. De computer signaleert in dit geval dat ‘Het was een blauw gebouw’ een heel ongewoon, gek antwoord is.”
Een ander mooi voorbeeld uit haar onderzoek kan hier in de krant alleen in Engelse vertaling worden afgedrukt, vanwege privacyoverwegingen. (Het originele Nederlands is niet openbaar. De Engelse vertaling wordt in het proefschrift geciteerd en is daardoor wel openbaar.) Het betreft een antwoord op de vraag: „Als je een tijdmachine had, naar welke tijd zou je dan willen reizen?”: „Yes that is one of two things yes a flight into the past then yes to the future in two hundred years I would like to be because then yes that is like the planet Pluto that stands in a certain position and yes Pluto is the first planet of astrology […].”
Hier stelt de computer vast dat de coherentie binnen het betoog erg laag is. De software kijkt daarbij telkens naar de woorden die om een woord heen staan: zijn dat woorden die daar vaak omheen staan, vrij vaak, bijna nooit of nooit?
De Boer: „In dit voorbeeld verlies je de draad van het verhaal, omdat die associaties steeds losser worden: het jaar tweeduizendtweehonderd zoveel, Pluto, een bepaalde stand van die planeet, astrologie… Zodat je steeds meer moet invullen, een beetje moet gokken: nou, misschien bedoelt hij dit, of misschien dat. Uiteindelijk raak je hem helemaal kwijt en geef je het op.”
Je schrijft ergens: vaak kun je niet vaststellen of het een kwestie van taal is of een kwestie van gedachten.
„Dat is sowieso de eeuwige discussie in taalwetenschapland. Bij dit voorbeeld kun je je afvragen of die gedachten over Pluto er al waren voordat het taal werd. Of werden ze door talige processen opgeroepen? Ik denk zelf dat veel gedachten niet losstaan van taal, omdat veel van ons denken talig is – niet alles, maar veel – en dat er tijdens het vormen van die gedachten al taal wordt geactiveerd en dat die taal ook weer taal oproept.
„Een heel ander voorbeeld is dat mensen met een psychose hun persoonlijke voornaamwoorden vaak niet introduceren. Wat je normaal wel behoort te doen. Je zegt eerst: ‘Ik ging naar de bakker’, en daarna: ‘Hij gaf me een brood’. Een patiënt met een psychose kan alleen ‘Hij gaf me een brood’ zeggen, zonder eerst te zeggen wie die ‘hij’ is. Een mogelijke verklaring is ook hier dat ze weinig bezig zijn met: wat heeft de gesprekspartner nodig om mij te begrijpen? Dat ze daar minder oog voor hebben.”
Tijdens een psychose zijn de zinnen minder complex, ze zijn vaak korter
Je hebt ook gekeken naar grammaticale complexiteit en voegwoorden.
„Tijdens een psychose zijn de zinnen minder complex, ze zijn vaak korter. Er worden minder vaak bijzinnen gebruikt. We hebben daarnaast specifiek gekeken naar voegwoorden, zoals ‘omdat’, omdat die heel expliciet de verbindingen leggen tussen zinnen of tussen een hoofdzin en een bijzin. Bijvoorbeeld: ‘Ik ging naar huis omdat de buurvrouw voor de deur stond.’ Je legt met ‘omdat’ uit wat de samenhang is tussen de eerste helft van de zin en de tweede helft.
„We hebben de computer daarnaar laten kijken: hoe is wat er vóór zo’n voegwoord staat verbonden met wat erná komt, en of dat tijdens een psychose anders is. Dat deden we met hetzelfde ChatGPT-achtige model. Als je specifiek inzoomt op zinnen met zulke voegwoorden, zie je dat het model daarmee gevoeliger wordt voor psychose. Dus dat lijkt wel wat toe te voegen.”
Hoe toepasbaar is dit?
„Vroege herkenning van een psychose is een mogelijke toepassing. De eerste psychose vindt vaak plaats in de vroege volwassenheid, zo eind tienerjaren, begin twintiger jaren. Vaak hebben mensen dan al een paar jaar beginnende klachten. In die periode kunnen we ze wel begeleiden, maar geven we vaak nog geen medicatie. Eigenlijk wacht je dan een beetje af. Want we kunnen niet goed voorspellen wie hierin doorschiet en wie daar zonder medicatie weer uitkomt.
„Het zou mooi zijn als we dat met dit soort taalanalyses beter kunnen voorspellen. Dan kunnen we misschien toch al in bepaalde gevallen eerder behandelen en voorkomen dat iemand ernstig ziek wordt.
„Deze maand starten we met een groot internationaal onderzoek, in verschillende landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, waarin we patiënten die eerder een psychose hebben gehad, gaan vragen om hun spraak een of twee keer per week te laten analyseren. We gaan dan proberen om een eventuele terugval eerder te herkennen. En dan gaan we vervolgens ook proberen om in te grijpen. De uiteindelijke onderzoeksvraag is: is dit effectiever dan wat we normaal gesproken doen?”