N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Pieter Voswinkel
Het is de eerste maandag van de maand. De sirenes worden getest. Eén minuut en zesentwintig seconden angstaanjagend gehuil. 61 jaar geleden, tijdens de Cubacrisis, liep ik (9) om acht uur ’s ochtends naar de buurtwinkel om in opdracht van mijn moeder tien kilo suiker en tien kilo bloem te kopen. Dat zou ons gaan redden bij een atoomoorlog.
Vandaag stel ik mijzelf de vraag: als op een herfstige woensdagmorgen de sirenes onophoudelijk blijven loeien, weten we dan eigenlijk wel wat we moeten doen?
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Samenhang”, zegt ze. „Het allerbelangrijkste. De samenhang gaat verloren.” Kiek, de hoofdpersoon in Mariken Heitmans nieuwe roman De mierenkaravaan, maakt zich zorgen over de meer-dan-menselijke wereld. Dat soorten verdwijnen is erg, maar er vallen daardoor ook gaten in het weefsel dat ons allemaal samenhoudt. Haar werk op haar biologische tuin repareert dat op een klein stukje land. Niet alleen het leven op het land is fragiel en afhankelijk van de omgeving. De samenhang staat ook op het spel in Kieks lichaam, ze blijkt MS te hebben.
Voor De mierenkaravaan las ik Disabled Ecologies, van Sunaura Taylor. Taylor schreef eerder over parallellen tussen de discriminatie van gehandicapte mensen en niet-menselijke dieren. In haar nieuwe boek onderzoekt ze de verhouding tussen ziek gemaakte lichamen en landschappen. Ze gaat terug naar Tuscon, Arizona, waar ze werd geboren. Het grondwater in de woestijn daar is vervuild door industrie en het leger. Omdat haar moeder het vervuilde water dronk toen ze zwanger was, werd Taylor gehandicapt geboren. De woestijn en zij zijn allebei ziek omdat het ecosysteem werd verstoord.
Wie ziek is wil de samenhang begrijpen. In de lange herhaaldagen waarin ik weinig kon doen door long covid dacht ik steeds aan de andere dieren. Er zijn veel verbindingen en parallellen tussen dieren in de vee-industrie en mensen met een PAIS (Post Acuut Infectieus Syndroom), zoals long covid. Corona en Q-koorts zijn zoönosen die wereldwijd zullen toenemen doordat mensen andere dieren als bezit beschouwen en verhandelen, in te grote groepen bij elkaar houden, en beroven van manieren om zichzelf te genezen. De ervaring van long covid deed me steeds aan die van de dieren in de vee-industrie denken, in de gevangenschap, het lichamelijke lijden, de uitzichtloosheid. En net als de niet-menselijke dieren zijn PAIS-patiënten nauwelijks in staat voor zichzelf op te komen, en worden ze niet serieus genomen door degenen die de macht hebben om besluiten te nemen.
Veel zieken zijn onzichtbaar. In een systeem waarin prestaties, geld en leuke filmpjes op internet tellen, delven de zachte stemmen het onderspit. De door mensen ziek gemaakte dieren in de vee-industrie – kalfjes met bloedarmoede, varkens met luchtwegproblemen, plofkippen die niet kunnen staan – worden verborgen gehouden om zoveel mogelijk aan ze te verdienen. Dat het landschap ziek is kunnen we ook nauwelijks waarnemen. We zien het weefsel alleen rafelen als we de tijd nemen om het land te leren lezen, zoals Kiek in haar tuin. En dan nog – de schaal waarop het misgaat is te groot, het instorten van ecosystemen duurt te lang. Een ziek lichaam begrijpen we, dat takelt af in een tijd die de onze is.
Taylor schrijft dat helen van lichamen en landschappen vaak niet mogelijk is. Terwijl er wel steeds meer land ziek zal worden door de klimaat- en biodiversiteitscrisis, en er dus steeds meer zieke levende wezens komen. Daarom hebben we nieuwe vormen van zorg nodig. Zoals ze in toevluchtsoorden voor dieren nieuwe medische behandelingen ontwikkelen omdat de gehandicapt gefokte dieren daar veel langer leven dan de bedoeling is en kwalen krijgen waar geen medicijnen voor zijn. Of zoals mensen die door hun ziekte naast het leven zijn geplaatst zich verenigen en de waarde tonen van andere manieren van bestaan, die niet productief of efficiënt zijn. Of zoals biologische tuinders zich op kleine schaal verzetten tegen de monocultuur.
En mensen moeten ophouden anderen ziek te maken. De andere dieren, in de industrie en laboratoria, de andere mensen door het vervuilen en vernielen van ecosystemen, die ecosystemen zelf. Misschien ontstaat er dan een nieuwe samenhang.
Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.
De God van Bussum knikte tevreden. Halverwege de Van Kooten en De Bie wandelroute vinden wij de voormalige bonbonnerie Tönis, waar de Vieze Man begin 1982 twee proefbonbonnetjes verorberde („Oh, daar komt het nat!”). Inmiddels huist hier een reclamebureau waarvan de naam een eerbetoon lijkt aan het legendarische typetje van Kees van Kooten: Sticky marketing. Even verderop, vlakbij het naar Wim de Bie genoemde spoortunneltje, staat een grote bukbieb van Luisterrijk Bussum. Je ziet dadelijk voor je hoe de Vieze Man zich daar naar binnen zou draaien om in de beschutting eens lekker aan een Ludlum te likken.
De Vieze Man is buiten beeld in hedendaags Bussum, maar zijn schepper staat in de bukbieb met Hedonia (1984). Het boek geldt als de roman waarmee Kees van Kooten bewees dat hij méér in zijn mars had dan het schrijven van geinige stukjes. Het leuke daarbij is dan weer dat Hedonia precies daarover gaat: leuk zijn. De setting is eenvoudig: de verteller (laten we hem Koot noemen) moet een paar dagen zijn gezin aansturen omdat zijn vrouw naar New York is voor een interview met de grote Woody Allen. Voor die vrouwloze dagen is de man niet geschikt. Heerlijk hedonisme ligt aan zijn voeten, maar hij kan het niet grijpen. „Ik kan een heerlijke fles wijn opentrekken, met de poezen spelen, beetje tekenen, een liedje maken, nazien of wij feitelijk in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en wat dat inhoudt, kennissen bellen, een jointje draaien – geen amusement zo decadent of ik heb het hier voorhanden, maar besluiteloos dreutelend verdobber ik andermaal een kostelijke vrije avond, de vierde nu alweer, in l’Embarras du Choix, aan het Mer à Boire. Ik pak een pilsje.”
Tussen de gefnuikte avonturen van de aspirant-hedonist door probeert Van Kooten te achterhalen wat een man leuk maakt (dit is de twintigste eeuw, leukzijn is in de eerste plaats een mannending). Dat levert mooie herinneringen op aan ruwe Rotterdamse familieleden en een prachtig portret van de in 1982 overleden Wim Kan. En met jaloezie besprenkelde gedachten over Woody Allen, destijds nog onomstreden leuk, en wat die man in New York allemaal met Koots vrouw Barbara aan het ondernemen is.
Zeer jaren tachtig is hoe koket Koot – destijds een prototype van de progressieve man – verhaalt van zijn onhandigheden in het huishoudelijke domein. Hij koopt boodschappen die al in huis zijn, vergeet het melkgeld van de kinderen, komt in de problemen bij een dansvoorstelling van zijn dochter. (Alwaar hij ook nog fantaseert over hoe de ‘hoppende kontjes van tien’ er over acht jaar uit zouden zien.) Maar dan schudt hij ook, met kootse schijnachteloosheid, een beeld als dit uit zijn pen: „Telkens wanneer een balletmoeder, bedisselend, in de aangrenzende gymnastiekzaal verdwijnt en bij terugkeer, ongevoelig voor de zinderende kinderpaniek, even vertederd in de open deur blijft staan om God wat enig! te roepen, doet het balorig gejoel van de als try-out publiek opgetrommelde vierde- en vijfdeklassers de engeltjes krimpen van angst.”
Leuk zijn is een ding, maar het taalgevoel waarmee Van Kooten ons hier sociale paniek voor ogen tovert, is fenomenaal. Het is de paniek waartegen men zich wapent met leukheid – daar gaat het vaak over in het oeuvre van bij Van Kooten. Ook als die effectief bezworen wordt door een schaamteloos smoezelige bonbonkoper: „Oh, daar komt het nat!”
Wilt u het besproken exemplaar van Hedonia hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.
Onze oudste kleindochters (van 9 en 11 jaar) pikken regelmatig wat op van de straattaal. ‘Bro’ is zo’n woord dat ze momenteel graag gebruiken. De jongste van de twee begroette ook haar oma met „hé bro!” De oudste weet niet zeker of dat wel gepast is voor een oma. Maar na enig overleg zijn ze er uit. Op het schoolplein wordt oma nu aan een vriendin voorgesteld als „o, dat is m’n broma. Hai broma!”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]