De hardloper op jacht vangt meer dan de snelwandelaar


Menselijke evolutie Dieren bejagen door ze net zo lang te achtervolgen tot ze uitgeput neervallen, gaat het beste rennend, blijkt uit een nieuw model.

Traditionele jacht van de San in de Kalahari-woestijn, waarbij uitputting van het prooidier een belangrijke rol speelt.
Traditionele jacht van de San in de Kalahari-woestijn, waarbij uitputting van het prooidier een belangrijke rol speelt.

Foto Getty Images

Met de lange achilleshiel, uitzonderlijke zweetvermogen en rijzige gestalte is het menselijk lichaam bijzonder geschikt voor lange-afstandslopen. In de sprint blijven de meeste prooidieren een rennende jager voor, maar op de langere afstand leggen de meeste dieren die niet goed hun warmte kwijt raken het af tegen de mens. Na uren rennen zijn de meeste dieren oververhit, zelfs in relatief koele klimaten. De jager hoeft soms het omgevallen prooidier alleen nog maar op te rapen. Zelfs een paard kan in een race van uren worden ingehaald.

Uitputtingsjacht

De efficiëntie van deze renjacht, ook wel uitputtingsjacht genoemd, is nu in een uitgebreid computermodel getest, met uiteenlopende snelheden, temperaturen en ook prooidieren van verschillende grootte met verschillende zweetmogelijkheden. Dat model, beschreven in het novembernummer van de Journal of Human Evolution bevestigt de grote voordelen van hardlopen tijdens de jacht.

Huidige jagers-verzamelaars passen de techniek van de uitputtingsjacht nauwelijks nog toe, zij vertrouwen liever op speren of pijl en boog. Vooral bij jagers-verzamelaars in de Kalahari-woestijn is de techniek in actie gezien. Overigens doet het landbouwvolk van de Tarahumara in Mexico óók aan persistence hunting. De uitputtingsjacht zou zijn grote nut eerder in de menselijke evolutiehebben gehad, toen Homo erectus nog niet beschikte over afstandswapens als speren (ca. 400.000 jaar oud) of handige helpers als honden (ca. 20.000 jaar geleden gedomesticeerd).

Volgens sommige evolutionaire theorieën zouden die eerste jagende mensen (2 à 1,5 miljoen jaar geleden) overigens ook wel genoeg hebben gehad aan een wandeltempo. Maar zo’n laag tempo blijkt in dit nieuwe model alleen in uitzonderlijke omstandigheden van nut. Alleen als het heel warm is (boven de 37 graden Celsius) en ook erg vochtig (hoger dan 60%) is het veiliger en nuttiger te wandeljagen in plaats van te rennen. Onder andere omstandigheden zijn lage wandeltempo’s geen succes.

De meest succesvolle jachttechniek bleek ‘afwisselend rennen’

De gesimuleerde jachten op die lage snelheid (3,5 à 7 km/u) leverden een 30 tot 70 procent lagere opbrengst op en duurden ook veel langer, waardoor de jager uiteindelijk ook vermoeider werd (hoewel hij in totaal wel minder energie verbruikte). De meest succesvolle jachttechniek bleek ‘afwisselend rennen’, waarbij wandelen wordt afgewisseld met rennen (tussen 7 en 14 km/u), precies zoals ook door antropologen in de Kalahariwoestijn gezien is. Sowieso ligt het gemiddelde tempo altijd lager dan het rentempo omdat een rennende jager ook telkens de sporen van de prooi moet zoeken, zo schrijven de betrokken onderzoekers.

Dat rennen efficiënter is dan wandelen betekent niet dat de menselijke jacht niet op een laag tempo kan zijn begónnen. Want in het computermodel leidt ook die techniek tot opbrengst – zij het veel minder dan een hoger tempo. De onderzoekers houden daarom zo’n menselijke oerjacht op wandeltempo voor mogelijk als begin, waar vanuit dan alle lichamelijke aanpassingen aan langeafstands rennen snel ontstaan kunnen zijn, zeker in een warm klimaat.