N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Afghanistan De helft van de in totaal 218 moorden vond volgens de Verenigde Naties plaats in de vier maanden nadat de Taliban de macht hadden overgenomen. De VN registreerden in totaal achthonderd incidenten van mensenrechtenschendingen.
Talibanstrijders rijden door de straten van de Afghaanse hoofdstad Kabul, twee jaar na de machtsovername. Foto Abdul Khaliq/AP
De Taliban hebben sinds de machtsovername in Afghanistan 218 Afghaanse oud-militairen, politieagenten en overheidsmedewerkers gedood. Dat melden de Verenigde Naties in een dinsdag gepubliceerd rapport. De Taliban, sinds augustus 2021 opnieuw aan de macht in Afghanistan, vermoordden de Afghanen ondanks de eerder beloofde „algemene amnestie” voor oude vijanden. De VN voerden het onderzoek uit door onder meer in Afghanistan families en andere betrokkenen te interviewen.
De helft van het aantal moorden vond plaats in de vier maanden nadat de Taliban de macht hadden overgenomen. Dat was de periode waarin buitenlandse troepen zich terugtrokken uit Afghanistan. In 2022 registreerden de VN zeventig moorden. Vaak werden de slachtoffers eerst kortstondig vastgehouden voordat de Taliban ze doodden. Het door de Taliban geleide ministerie van Buitenlandse Zaken stelt in een reactie geen meldingen te hebben ontvangen van het niet naleven van de amnestieregels en zegt mogelijke incidenten te onderzoeken.
De VN registreerden in totaal achthonderd incidenten van mensenrechtenschendingen, waaronder willekeurige arrestaties, verdwijningen en martelingen. De organisatie laat ook weten dat gedetailleerd onderzoek naar alle incidenten lastig is, vanwege de beperkte informatie die de de facto autoriteiten geven. Daders kunnen daardoor moeilijk worden bestraft. Het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, geleid door de Taliban, ontkent in het rapport dat er ook maar één oud-militair is vastgehouden of gemarteld. Alleen oud-medewerkers van de vorige regering die zich hebben aangesloten bij oppositiegroepen zijn volgens het ministerie gearresteerd.
In het gras tussen onze voeten staat een kartonnen doos vol brieven, schriftjes en foto’s. „Ik heb de moed nog niet gevonden om het allemaal te bekijken”, zegt Ellen Venhuizen (67) zacht. Ze ontving de doos na het overlijden van haar dochter, vorig jaar september. „Ze heeft werkelijk alles wat ik haar ooit schreef bewaard.”
In de schaduw achterin haar weelderige tuin, waar haan Pip nieuwsgierig rondscharrelt, doet Venhuizen haar verhaal. Het is de eerste keer dat ze uitgebreid haar geschiedenis deelt, een stap die ze al eerder had willen, maar niet durfde zetten. „Ik was bang dat het de fragiele band met mijn dochter zou schaden. Maar zij is er niet meer, en dit verhaal moet worden verteld.”
Deze donderdag verschijnt het langverwachte rapport van commissie-De Winter over afstand en adoptie in Nederland. Het rapport moet antwoord geven op drie vragen: wat er precies is gebeurd, hoe dit kon gebeuren, en hoe moeders, vaders, afgestane kinderen, adoptieouders en andere betrokkenen dit hebben ervaren. Venhuizen werkte mee aan het onderzoek, ze was een van de duizenden vrouwen die als tiener gedwongen haar kind moesten afstaan.
„Het legde een totale breuk in mijn leven”, vertelt Venhuizen. „Mensen zeggen weleens dat je het altijd bij je draagt, maar het is veel groter: het ís mijn leven. Het is pijn die nooit meer overgaat, en ik hoop in het rapport terug te lezen dat ons dat is aangedaan.” Venhuizen is sinds begin dit jaar voorzitter van stichting De Nederlandse Afstandsmoeder (DNA), waarmee zij boegbeeld Will van Sebille opvolgde.
Schande
Venhuizen groeide op in Breda in een katholiek gezin met drie broers. Haar vader zag ze weinig, hij was docent en veel van huis. Haar moeder was vaak boos en weinig liefdevol, vertelt ze. „Ik werd een keer lastiggevallen door een groepje jongens, waarbij een jongen zijn hand in mijn blouse stak. Toen ik dat aan haar vertelde, moest ze erom lachen en deed ze net alsof ze het niet kon geloven.” Op haar vijftiende raakte Venhuizen zwanger van haar eerste vriendje. „We hadden elkaar leren kennen in Huijbergen waar we als gezin ’s zomers altijd vakantie vierden. Hij was niet knap, maar wel lief voor me.” Zes maanden later stuurde haar moeder haar naar de huisarts, omdat ze vond dat ze zo dik werd. De huisarts zegt dat ik zwanger ben, deelde de vijftienjarige Ellen mee toen ze terugkwam.
Haar moeder werd woest. „Ze vond me een schande en sloot me op in mijn kamer. Mijn vader hield ze overal buiten, ze lagen in scheiding en hij woonde al niet meer thuis.” Binnen twee weken zat Venhuizen in Huize De Bocht in Goirle, een opvanghuis voor ongehuwde zwangere vrouwen. „Mijn moeder maakte direct duidelijk dat ik de baby moest afstaan. Een gesprek met mijn vriendje en zijn moeder was bovendien op niets uitgelopen, zijn moeder vond dat ik niet ‘in hun milieu’ paste.” In De Bocht werkte Venhuizen tot aan haar bevalling in de keuken, ze vond het er vreselijk. „Er verbleven alleen maar vrouwen en er was altijd gedoe, ruzies, soms werd er zelfs gevochten.”
De dochter van Ellen Venhuizen. Foto Merlin Daleman
Op een vroege zondagmorgen in juni 1974 braken haar vliezen. Ze werd naar een aparte kamer op de bevalafdeling gebracht. waar al snel haar moeder verscheen. „Haar aanwezigheid voelde als toezicht, niet als steun.” Terwijl Venhuizen haar kind eruit perste, hield haar moeder een doek voor haar gezicht. „Mijn dochter werd me even snel ontnomen als dat ze op de wereld kwam, ik heb geen glimp van haar opgevangen.” Er werd haar nog wel gevraagd hoe ze haar kind wilde noemen. „Ik moest zowel een jongens- als een meisjesnaam doorgeven. Dat ik die dag een dochter had gekregen hoorde ik pas jaren later.” De dag na de bevalling stond er ineens een rechercheur aan haar bed, vertelt ze. „Lag ik daar, met pijnlijk afgebonden borsten vol moedermelk, ik kon geen kant op en moest zo plastisch en gedetailleerd mogelijk beschrijven hoe de verwekking was gegaan. Nadat ze weg was, heb ik nooit meer wat gehoord.”
‘Vrijwillig’
Venhuizen pakt een map uit de doos en bladert naar haar ‘afstandsverklaring’. „Dit heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) me na haar geboorte laten tekenen. Er staat in dat ik „vrijwillig afstand deed en me totaal bewust was van de gevolgen”. Het houdt haar nog steeds bezig. ‘Er was niets vrijwilligs aan. Ik was zestien en had niets te kiezen.” Buiten het tekenen van het formulier kreeg Venhuizen geen enkele hulp van de RvdK: „Hoe ik mijn dochter zelf zou kunnen opvoeden is nooit ter sprake gekomen.”
Tien dagen na de bevalling keerde ze terug naar huis. „Mijn moeder deed alsof er niets gebeurd was. Ze stuurde me voor een korte vakantie naar Frankrijk en toen ik thuiskwam kon ik niet stoppen met huilen. Dat is het enige moment dat ze me probeerde te troosten en over mijn rug wreef. En nu is het klaar, zei ze daarna, we hebben het er nooit meer over gehad.” Venhuizen maakte de havo af, en begon aan de lerarenopleiding. „Een nichtje zei jaren later: nu pas snap ik waarom je in die periode altijd zoveel huilde.”
Uit de doos die haar dochter aan Ellen Venhuizen naliet. Ze had bewaard wat haar moeder haar schreef. Foto Merin Daleman
Toen haar dochter achttien was, besloot Venhuizen naar haar op zoek te gaan. „Ik schreef de Raad voor de Kinderbescherming dat ik graag contact met haar wilde. Op mijn verjaardag in maart 1993 viel er een kaart op de mat. Mijn dochter feliciteerde me en liet weten dat ik haar mocht schrijven.” Na enkele brieven heen en weer volgde een eerste ontmoeting die bij Venhuizen in haar geheugen staat gegrift. „Ik stapte uit de trein bij Breda, liep de trap af, en daar stond ze; in een geruite blouse, spijkerbroek en van die hoge linnen veterschoenen. We omhelsden elkaar, en toen ik haar rook wist ik meteen: dit is helemaal mijn kind, haar geur herinnerde me aan mijn vader.” Het contact was meteen goed. „We hebben die middag eindeloos gepraat, zo nieuwsgierig waren we naar elkaar.”
In de maanden hierna schreven de twee elkaar veel. Ook spraken ze vaak af, gingen samen op vakantie en toen haar dochter problemen kreeg bij het afronden van haar studie, kwam ze een jaar bij Venhuizen wonen. „Ik kon mijn geluk niet op, leefden we plots met z’n tweeën onder één dak.” Toch gaf dat ook uitdagingen. „Ik was bijna alleen nog maar met haar bezig. In huis zwierf altijd een schriftje waarin we elkaar schreven als de ander op pad was. Mijn toenmalige partner kon dit allemaal niet goed aan, we zijn uit elkaar gegaan.” Over het adoptiegezin van haar dochter wil ze weinig kwijt. „Haar adoptieouders leven nog, ook zij hebben hun verhaal, en ik wil ze niet kwetsen.”
Naarmate de jaren verstrekken kreeg haar dochter meer problemen. „Ze werd neerslachtig, was vaak in zichzelf gekeerd en kon in paniek raken van alledaagse dingen. Ze had net een nieuw huis gehuurd, maar kon het niet op orde brengen.” Omdat Venhuizen zich zorgen maakte, bleef ze een paar nachten logeren, dat werden weken. Een jaar later kochten ze samen een huis in Tiel. „Ik wilde er voor haar zijn, zoals ik dat eerder in mijn leven niet had kunnen doen.” Het waren jaren van intense nabijheid, maar ook van beproevingen. „Mijn dochter had last van extreme stemmingswisselingen en ze worstelde met haar identiteit en jeugd. In gezelschap deed ze altijd enorm haar best, alsof het niet genoeg was om er gewoon te zijn.”
Ellen Venhuizen: „ Ik word nooit meer heel, daar heb ik me bij neergelegd.” Foto Merlin Daleman
De tijd verstreek, maar veel verbetering kwam er niet. „Therapieën, medicatie en vele lieve mensen om haar heen ten spijt viel het leven haar steeds zwaarder.” Na dertien jaar samenwonen escaleerde het toen Venhuizen een nieuwe liefde kreeg. „Dat vond mijn dochter weliswaar fijn voor me, maar ze vond het ook moeilijk en kon me niet loslaten.” Ze besloten weer apart te gaan wonen. „In de jaren daarna zag ik haar amper, al appten we wel regelmatig.”
Erkenning
Begin 2023 lag er ineens een kaart in haar brievenbus. „Mijn dochter schreef dat ze had besloten euthanasie aan te vragen vanwege ondraaglijk psychisch lijden, ze had al toestemming gekregen”, vertelt Venhuizen. „Ik heb vreselijk gehuild toen ik dat las. Maar ondanks de paniek om haar kwijt te raken, heb ik haar nooit gezegd dat ze het niet moest doen. Het was haar keuze, en ik wist dat het een weloverwogen keuze was.” Dertig jaar nadat ze haar kind had teruggevonden, moest Ellen haar nu opnieuw loslaten, dit keer definitief. Wanneer dat moment precies zou zijn wist ze niet, haar dochter hield de datum geheim.
„Twee weken voor ze overleed kwam ze afscheid nemen. Ze was heel mager geworden. Ik zie nu weer hoeveel we op elkaar lijken, zei ze tegen me. We bleven appen en op 20 september 2024, om 14.03 uur liet ze me weten dat ze de dag erna zou sterven.” Venhuizen pakt geëmotioneerd het laatste appje erbij: „Dank je voor wat wij samen hebben mogen beleven, dat ik je heb gekend en dat ik je blijf kennen.”
Na het overlijden van haar dochter besloot Venhuizen om naar buiten te treden. „Zij kan niet meer boos op me worden, en dit is ook mijn verhaal.” Bovendien is het perspectief van moeders zoals zij te lang niet gehoord. „Ik ben mijn dochter verloren, maar er worden nog steeds kinderen geadopteerd vanuit het idee dat we ze daarmee redden.” Maar het is een systeem dat velen heeft gebroken, benadrukt ze. „Hoewel we ook heel gelukkig met elkaar zijn geweest, bleef er altijd iets zitten wat gewoon niet wilde helen.” Ze hoopt dat het onderzoek ook daar aandacht voor heeft. „Er is veel kapotgemaakt, dat moeten we als samenleving erkennen. Ik word nooit meer heel, daar heb ik me bij neergelegd.”
Uit privacyoverwegingen is de naam van Ellens dochter niet vermeld
‘Ces moustiques veulent votre sang”, staat er op een ingelijste poster in de werkkamer van viroloog Sebastian Lequime, op de campus van Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Oftewel: deze muggen willen uw bloed. „Het is een oude advertentie, uit 1928, voor het middel Fly-Tox. Dat spul was ongetwijfeld minstens zo gevaarlijk als de muggen zelf.”
Als viroloog breekt de in Frankrijk opgeleide Lequime graag een lans voor muggen. „Zij kunnen er óók niets aan doen dat ze soms ziekteverwekkers bij zich dragen. Ze hebben te veel slechte reclame gehad. Net als virussen.”
Ja, er zitten ook volop bad guys onder de virussen. „SARS-CoV-2 heeft hun reputatie geen goed gedaan. Om nog maar te zwijgen van vogelgriep, dengue, hiv… Maar door de focus uitsluitend te leggen op die ziekteverwekkers, ga je voorbij aan de genialiteit van de groep als geheel.”
Lequime is, zoals hij meteen toegeeft, een fan. „I love viruses” Ik ben erdoor geïnfecteerd, zou je kunnen zeggen. In Tours volgde ik een opleiding tot farmaceutisch wetenschapper. Maar toen ik eenmaal leerde hoe fascinerend veelzijdig en onbegrepen virussen zijn, ben ik geswitcht.”
Nu doet hij in zijn eigen Lequime-lab aan de RUG onderzoek naar de evolutie van rna-virussen – waartoe ook SARS-CoV-2 en de andere bovengenoemde virussen horen – én naar de rol van onder andere muggen daarin. „Een virus is een los stukje genetisch materiaal, in de vorm van enkelstrengs of dubbelstrengs dna of rna, dat zich uitsluitend kan vermenigvuldigen in de cellen van levende wezens. Binnen de overkoepelende groep zijn allerlei subgroepen te onderscheiden.”
Zo zijn er binnen de rna-virussen bijvoorbeeld de flavivirussen, die het studieobject vormen van Lequime en zijn collega’s. „De voor mensen ziekteverwekkende varianten worden meestal overgebracht door de beet van een mug of teek en worden om die reden ook wel arbovirussen genoemd – ik weet het, al die termen beginnen je te duizelen. Maar die term staat voor arthropod-borne, dus afkomstig uit geleedpotigen.” Dengue is een flavivirus, net als het westnijlvirus, zika, gele koorts… „Die voorbeelden kennen twee soorten gastheren: muggen én mensen. Al heb je er ook die uitsluitend in insecten voorkomen.”
Het lab van Sebastian Lequime.
Foto’s Jagoda Lasota
Uiteenlopende gastheren
Juist die interactie met heel uiteenlopende gastheren maakt flavivirussen zo boeiend, aldus Lequime. „Jezelf vermeerderen in twee zoogdieren – zeg: een vleermuis en een mens – dat is hierbij vergeleken kinderspel. En zelfs het vogelgriepvirus, dat zowel bij vogels als bij zoogdieren kan voorkomen, heeft het nog relatief makkelijk: dat richt zich tenminste op gewervelden. Maar jezelf repliceren in een mug én een mens? Dat is, als je erover nadenkt, mindblowing. Hoe dat kan begrijpen we nog steeds niet helemaal. Waarschijnlijk is het virus ontstaan in de ongewervelden en zich via dat bloedzuigen ooit ook thuis gaan voelen bij gewervelden. En dan is er nog de vraag waarom muggen zoveel beter tegen dengue kunnen dan wij en de vraag waarom de ene muggensoort effectiever is in het overbrengen dan de andere muggensoort…”
Iets niet weten: dat is voor een onderzoeker naar virusevolutie bijna dagelijkse kost, zegt Lequime. „Neem alleen al de ouderdom van virussen: we hebben geen idee, behalve dat ze héél oud zijn. Er is geen laatste gemeenschappelijke voorouder van virussen aan te wijzen, al die verschillende typen hebben een andere ontstaansgeschiedenis. De flavivirussen ontstonden vermoedelijk ruim 500 miljoen jaar geleden, in een co-evolutie – een wapenwedloop als het ware – met de eerste meercelligen.” En dan is er nog die immer voortdurende discussie of virussen leven. „De meeste biologen zeggen: nee. Maar sommigen zijn van mening dat ze wél leven, omdat ze zich als coherente set genen voortplanten in hun eigen niche: het lichaam van hun gastheer dus. Wijzelf zijn óók een verzameling genen die zich willen voortplanten – lees Richard Dawkins’ The Selfish Gene er maar op na – dus in die zin lijken we op elkaar.”
Hoe onderzoek je de evolutie van iets waarvan je niet eens weet of het leeft, en de ouderdom niet kent? Virussen evolueren snel, honderden keren sneller dan dieren of planten, zegt Lequime. „Dat betekent dat we de evolutie vrijwel in real time kunnen volgen, en dat het verre verleden minder uitmaakt.” Op die manieren proberen hij en zijn collega’s met onder meer labexperimenten, bio-informatica en computermodellen te achterhalen welke factoren meespelen in de virusevolutie. „Bijvoorbeeld of een virus minder snel evolueert in het lichaam van een gastheer als er ook al een ander virus aanwezig is, of als het immuunsysteem onderdrukt is. Maar we kijken ook naar invloeden van buitenaf, zoals de rol van temperatuur. Door de evolutie te bestuderen krijgen we ook meer gedrag in de virusecologie, dus de wisselwerking met hun gastheren. En dat is essentiële informatie als je het risico op een pandemie wil voorspellen of medicijnen wilt ontwikkelen.”
Het virusgenoom is eerder een gedicht dan een complete roman
De snelle evolutie maakt ook dat virussen zich efficiënt kunnen aanpassen aan hun gastheer, zegt Lequime. „Ze hebben een klein genoom, met vaak maar zo’n 11.000 basenparen – dus de letters waarmee de genetische code wordt geschreven. Ter vergelijking: mensen hebben er meer dan 3 miljard. Het virusgenoom is dus eerder een gedicht dan een complete roman. Maar de mutatiesnelheid van hun genen ligt gigantisch hoog, en zo kunnen er snel nieuwe varianten ontstaan.”
Op het bureau van Lequime ligt een blauw, rond knuffeltje: een zacht en aaibaar voorbeeld van een rhinovirus. „Een herinnering dat virussen óveral zijn. In vogels en muggen, in bacteriën, schimmels en planten, in jou en mij…” Naar schatting is 9 procent van onze genen ontstaan uit retrovirussen die zich op een zeker moment aan ons genoom hebben toegevoegd, legt hij uit. „Die zogeheten endogene virale elementen spelen een rol in onze immuunreactie tegen virussen, maar ook de placenta is bijvoorbeeld een product van die virussen. In de vorming van de placenta speelt het eiwit syncytine een cruciale rol, en het gen dat voor dat eiwit codeert komt van een retrovirus.” We zijn hier dankzij virussen, wil Lequime maar zeggen. „Ze zijn drijvende krachten achter de evolutie. Agents of innovation. We zijn ze veel verschuldigd. Er bestaan zelfs theorieën dat seks een reactie is op een wapenwedloop met virussen: door genetische diversiteit zijn populaties minder vatbaar voor infecties.”
Zo kan hij nog wel even doorgaan met positieve voorbeelden. Over de virussen die andere virussen aanvallen bijvoorbeeld, de virofagen. „Die kunnen een gastheer zelfs beschermen tegen een infectie met een ander virus.” Over oceanen, waarin virussen onder andere de algenbloei remmen en voor een optimale nutriëntenkringloop zorgen. Of over het Amerikaanse nationale park Yellowstone, waar de bodemtemperatuur tot wel 55 graden Celsius kan oplopen maar waar virussen ervoor zorgen dat planten en schimmels toch kunnen overleven.
Ook in zijn vrije tijd laat het onderwerp Lequime niet los. „In mijn favoriete videogame, Plague Inc., word je zelf een virus. Een betere manier om je in virussen in te leven is er nauwelijks.”
‘Alsof je een vliegtuig wilt laten vliegen met één vleugel.” In een interview met sterrenkijkerstijdschrift Sky & Telescope is astrofysicus Maya Fischbach van de Universiteit van Toronto niet te spreken over het voorstel om één van de twee zwaartekrachtgolvendetectors van LIGO weg te bezuinigen.
Het kortwieken is onderdeel van het begrotingsvoorstel van de NSF (National Science Foundation), de Amerikaanse onderzoeksfinancier. Onder de regering-Trump kijkt deze organisatie aan tegen een bezuiniging van 5 miljard dollar op een budget van 9 miljard.
LIGO, wat staat voor Laser Interferometer Gravitational wave Observatory, bestaat uit twee grote optische installaties, één in de staat Washington en één in Louisiana. Elk daarvan bestaat uit een L-vormig stelsel van vier kilometer lange vacuümbuizen. Daarbinnen kaatsen laserbundels heen en weer tegen supergladde hangende spiegels. Het doel is het detecteren van de absurd kleine trilling van de spiegels van 1 femtometer (een miljoenste nanometer, ofwel een duizendste van de dikte van een atoomkern), op het moment dat er een zwaartekrachtgolf passeert.
Dat lukte voor het eerst op 14 september 2015, toen een zwaartekrachtgolf afkomstig van twee botsende zwarte gaten op 1,3 miljard lichtjaar afstand de spiegels deed wiebelen volgens een voorspeld patroon.
De meting toonde voor het eerst direct het bestaan aan van rimpelingen in de structuur van de ruimte en de tijd, voorspeld door Einsteins algemene relativiteitstheorie. Naast een Nobelprijs voor LIGO in 2017, leverde dit een compleet nieuwe manier op om het heelal te onderzoeken. In de jaren daarna detecteerde LIGO ruim honderd op elkaar botsende zwarte gaten, en een enkele botsende neutronenster.
Voorbijrijdende vrachtwagens
Maar dit alles is alleen mogelijk met twéé detectoren: vanwege de vele bronnen van ruis, van seismische trillingen tot voorbijrijdende vrachtwagens, zijn signalen alleen te vertrouwen als beide detectoren ze meten. Bovendien helpt een detectie door twee LIGO-installaties bij het bepalen van de richting waaruit het signaal komt.
Dat samenspel gooi je allemaal overboord als je één van de detectoren afschakelt. Toch staat dat plan met zo veel woorden in het begrotingsvoorstel van de NSF, waarin verder een hele trits grote wetenschapsprojecten, van deeltjesversnellers tot grote telescopen, met zo’n 40 procent gekort wordt.
Maar uit het voorstel om dan maar één LIGO-detector uit te schakelen blijkt dat de anonieme opsteller van het NSF-plan geen idee heeft waarover hij of zij het heeft, zegt Gijs Nelemans, astronoom aan de Radboud Universiteit en voorheen betrokken bij de wetenschappelijke samenwerking van LIGO en de Europese detector Virgo.
„Dit geeft aan hoe schrikbarend de kennis van zaken is aan de kant waar dit voorstel vandaan komt. Maar we gaan niet in paniek raken. Dit is alleen nog een begrotingsvoorstel. Op zijn vroegst in oktober worden de werkelijke bedragen bepaald.”