N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Deze zomer zou ik anderhalve week gaan kamperen met mijn achternichtjes (10, 11 en 13) in de buurt van Groningen, maar na enkele dagen pakten we de tent alweer in. Te nat, te koud, het hele campingterrein was één groot modderbad. „Je brengt ze toch niet meteen weer terug”, hyperventileerde hun vader toen ik hem belde. Dat klonk hard, maar om drie tieners met ADHD veel eerder dan beloofd weer toe te vertrouwen aan een alleenstaande ouder die eindelijk net even kon bijkomen van diezelfde drie tieners met ADHD was gewoonweg wreed, en dus zetten we in mijn woonkamer de tent gewoon weer op en probeerden we er het beste van te maken. We bezochten de klimhal om de hoek, deden in de middag karaoke in de uitgestorven kroeg van een vriend en gingen twee keer naar de Barbie-film.
Op de laatste dag waren er zulke stortregens dat ze niet eens meer naar buiten wílden. Om droog te blijven zou je lieslaarzen en een paraplu ter grootte van een joert nodig hebben, en dan was het nog maar de vraag of je niet alsnog doorweekt je bestemming bereikte.
„Nou ja”, zei de jongste, „regen is goed, dan wordt de lucht lekker gewassen.” Het was voor het eerst in tijden dat ik een minderjarige niet verontrust hoorde spreken over het weer. De jongeren in mijn familie lijken soms het raam niet meer uit durven te kijken. Schijnt de zon, dan zijn ze bang dat de boel elk moment in vlammen op zal gaan, regent het, dan vrezen ze dat alles onder zal lopen. Ooit baalde je hoogstens van het weer. Ooit was erover praten een teken van oppervlakkigheid. Dat is nu wel anders.
Ik wees naar de straat waar het water hard doorheen stroomde. „Net een horizontale waterval”, zei ik. „Een wildwaterbaan, maar dan in het wild!”, giechelde ze. In de psychologie kent men het fenomeen positief heretiketteren, waarbij je iets vervelends een nieuwe, leukere betekenis geeft, zodat je minder stress ervaart en misschien wat opgewekter naar de wereld kan kijken. Mijn achternichtje is hier inmiddels wereldkampioen in.
„De regendruppels tikken op het raam, alsof ze gezellig bij ons op bezoek willen komen”, zei ze, en: „De druppels zijn één groot gordijn van glimmende kraaltjes!”
Af en toe keek ze me een beetje onzeker aan, en dan glimlachte ik maar tot ze weer vrolijk verder ging met het plakken van etiketten. Ik beet op mijn tong. Al die pleisters om een lekke boot drijvende te houden, dacht ik. Al die labels om niet de hele tijd bang te zijn voor wat de hemel nog meer in petto heeft.