Beter dan dit wordt het avonturenverhaal niet

Pulp Een handzaam boek is in de zomer essentieel ter ontspanning aan zee en zwembad. Gawie Keyser over de beste pulp-romans. Aflevering 3: Allistair MacLean, Where Eagles Dare. „De berg kwam wel heel dichtbij.”

Illustratie Maud de Vries

Soms is Where Eagles Dare (1967) het boek dat ik het liefst lees. Ook is de gelijknamige film van Brian C. Hutton dan gelijk een ‘meesterwerk’. Het zijn absurde gedachten, alleen mogelijk in een onbewaakt moment. Dán is de mens vatbaar voor pulp.

De auteur, Alistair MacLean (1922-1987), blijft een van de best verkopende schrijvers: 150 miljoen exemplaren tot op heden en de teller tikt door. Hij is het meest beroemd vanwege zijn tweede roman, de oorlogsthriller The Guns of Navarone (1957). Daarna rolden de bestsellers uit zijn vingers, allemaal verfilmd: Fear is the Key, The Satan Bug, Ice Station Zebra, Puppet on a Chain en Bear Island.

Zomerromance

Zo aantrekkelijk als zijn stijl is — avontuur vermengd met een Agatha Christie-whodunnit — zo verlokkelijk zijn de pocketuitgaven van zijn werk, vooral de edities van Fawcett Crest uit de jaren zestig met actiescènes op geschilderde kaften, en aan de bovenkant de tekst ‘Master Storyteller Alistair Mac-Lean’. Het zijn boekjes die verleiden, die je gewoon móét lezen.

Een logische verklaring hiervoor heb ik niet. Behalve dit: juist in het irrationele nestelt zich leesplezier. Dat plezier maakt meer kans als je even niet op je hoede bent. Dan verplaats je je in iets, of iemand, dat nu eens niet bij je past, nét als in een verboden zomerromance.

Een van mijn vroegste, fijnste leesherinneringen vond plaats op een regenachtige nacht in het stadje in de buurt van Johannesburg waar ik opgroeide. Het stormde. Buiten was het stikdonker en doodstil. Ik lag in bed met slechts mijn nachtlampje aan. En tegen mijn opgetrokken knieën, met op de achtergrond het geluid van dikke regendruppels op het dak, rustte Where Eagles Dare. Ik las: „Zoals Pterodactylus uit een primordiaal verleden zwiepte de Lancaster door de drijfsneeuw rakelings voorbij de vlakke, steile wand van de Weißseespitze. De berg kwam wel heel dichtbij. Tremayne was ervan overtuigd dat het zou misgaan […] Hij kon het zweet op zijn gezicht voelen, maar zijn lippen waren kurkdroog.” Luttele minuten later sprongen de parachutisten uit het vliegtuig. En was de missie begonnen.

Klauwen

De plot is adembenemend, aanleiding voor de Engelse criticus Geoff Dyer om in Broadsword Calling Danny (2018) Where Eagles Dare de eeuwige liefde te verklaren, zoveel dat hij in zijn beschrijving van die vlucht van de Lancaster plompverloren uit Martha Gellhorns oorlogsklassieker The Face of War (1959) citeert: „We waren in de lucht boven Duitsland, en een duisterder land heb ik nooit gezien.”

In dat bevroren land gaan de mannen-op-een-missie, in de film dus Clint Eastwood en Richard Burton, ver achter vijandelijke linies en vermomd als Duitse militairen naar Schloss Adler (prachtig!), duizelingwekkend hoog gelegen in de bergen. Ze moeten een geallieerde agent bevrijden die in handen, nee klauwen, van de vijand is gevallen.

Alleen ben ik niet in mijn onverklaarbare liefde voor Where Eagles Dare. Naast Dyer is bekend dat wijlen dichter en schrijver Clive James evenzeer in de ban van MacLeans verhaal was. James noemde het boek –of de film, het is om het even – the apex of form. Hij bedoelde: beter dan dit wordt het avonturenverhaal nooit.