In de natte natuur bij het Zuidlaardermeer is de grond gebarsten. Wie zet de kraan open?

Reportage

Natuurbeheer Hoe ga je als beheerder om met droogte in je natuurgebied? Op pad rond het Zuidlaardermeer, op zoek naar grutto, steltkluut en witwangstern. „Mensen zeggen weleens: Bert, het verdroogt!”

Foto Kees van de Veen

„Grút-to, grút-to, grút-to, grút-to!” Ze maken een hels kabaal, de sierlijke weidevogels met hun lange poten en snavels. Als straaljagers vliegen ze door de lucht om iedereen uit hun luchtruim te verjagen: kraaien, buizerds, kokmeeuwen, ja zelfs vredelievende tureluurs. Als de vijanden zijn verjaagd, strijken de grutto’s weer neer op een paaltje.

Het is een oer-Nederlands plaatje, maar er zijn nog maar weinig plekken waar je dit kunt zien. De aantallen grutto’s daalden in een halve eeuw met ruim 75 procent. Intensieve landbouw en grutto’s gaan niet goed samen: áls er al jongen uit het ei kruipen, dan vinden die veelal te weinig insecten in de bloemloze, ontwaterde weilanden – of ze worden platgemaaid voordat ze kunnen vliegen.

Maar hier rond het Zuidlaardermeer, op de grens van Groningen en Drenthe, hebben de grutto’s het goed. Hier is het grasland drassig en bloemrijk. En hier waakt Bert Dijkstra over hun welzijn. Deze energieke vogelkenner werkt als beheerder bij Stichting Het Groninger Landschap, de eigenaar van dit gebied. Vrijwel dagelijks gaat hij er even kijken voordat zijn kantoordag begint. „Liefst als de zon net op is”, zegt hij. „Want dan begint alles te ontwaken en heb je vanaf de dijk de zon in de rug. Prachtig, toch?”

We staan op een vroege zomerochtend op de dijk langs het Zuidlaardermeer. Achter ons ligt het meer, met een rietkraag waarin het murmelt van de kleine karekieten en rietgorzen. Voor ons ligt ruig grasland vol zuring, boterbloemen en nog een enkele pinksterbloem. Hier wordt pas in juli gemaaid, als alle kuikens zijn gevlogen. Daar hebben Dijkstra en zijn collega’s strikte afspraken over gemaakt met de boeren die de velden pachten. Ook het waterbeheer heeft de natuurstichting zelf in de hand. Eén telefoontje naar het waterschap, en ergens verderop gaat een inlaat open om meerwater in de zomerpolders te laten lopen en zo het peil te laten stijgen. „Hoeveel kuub per seconde wil je hebben, Bert, vraagt het waterschap dan.” Dijkstra glundert: zó goed is het hier geregeld.

Gebarsten grond in het gebied rondom het Zuidlaardermeer, bij Kropswolde, aan de noordoostkant van het natuurgebied. Foto Kees van de Veen

Gortdroge veengrond

Maar er is één factor waar Het Groninger Landschap geen zeggenschap over heeft. De droogte. „Dat weiland dáár, dat was vorige week nog plasdras”, wijst Dijkstra. „Nu is het helemaal droog. Ongelooflijk, hoe snel dat is gegaan.”

Vanaf het fietspad steken we een sloot over. „Kijk, hier is de grond nu alweer gebarsten”, wijst Dijkstra. Het bijenraatpatroon in de kale bodem doet denken aan zuidelijker streken. Dijkstra bukt en pakt een brok gortdroge veengrond, die hij tussen zijn vingers verpulvert. „Dit oxideert waar je bij staat.”

In dit weiland loopt een traliewerk aan greppels van twee decimeter diep. Die heeft Dijkstra vorig najaar laten frezen. „Nu kunnen we water de wei in laten lopen”, vertelt hij. „Als we dat niet doen, dan verdroogt het hier, zo ver bij de sloot vandaan. En dan vinden die gruttokuikens zelfs hier niet genoeg te eten.”

Maar ook deze greppels staan nu droog. Vorige week stonden ze nog vol water, vertelt Dijkstra. „Toen konden we zien dat het echt werkt.” Hij port met zijn schoen in de droge greppelbodem. „Maar blijkbaar moeten we ze nog wat dieper maken. Of nog meer water inlaten. Maar daar wil ik eigenlijk nog even mee wachten.”

Wil je in ons land ergens natuur hebben, dan zul je die een handje moeten helpen

Bert Dijkstra Het Groninger Landschap

Het is een precair spel van afwegen en beslissen, aankijken en ingrijpen, evalueren en bijsturen, en wéér aankijken. Wanneer grijp je in, in de Nederlandse natuur, en wanneer laat je de dingen op hun beloop? Wanneer is ‘natuur’ nog ‘natuur’, en wanneer ben je enkel aan het tuinieren? Die vragen zijn onderwerp van discussie onder natuurliefhebbers, beheerders, onderzoekers en beleidsmakers.

Inderdaad, dit is geen wilde natuur, beaamt Dijkstra, maar die heb je dan ook nergens in ons land – behalve wellicht op de Wadden. Overal elders zijn er menselijke factoren die de natuurlijke dynamiek verstoren. „Wil je in ons land ergens natuur hebben, dan zul je die een handje moeten helpen”, redeneert Dijkstra. „Wij doen dat hier door onze keuzes in het water- en het maaibeheer.”

Met dat beheer wil Het Groninger Landschap zo veel mogelijk de oude dynamiek van het Hunzedal nabootsen. Het riviertje de Hunze ontspringt aan de voet van de Hondsrug en liep vroeger via het Zuidlaardermeer, langs de stad Groningen, richting Lauwers- en Waddenzee. Tegenwoordig eindigt het in het Winschoterdiep en loopt dan via het Eemskanaal naar Delfzijl. Vroeger trad het riviertje regelmatig buiten zijn oevers, waarbij kwelrijk, basisch water de omliggende velden onder water zette. Dat zorgde voor een bijzonder planten- en dierenleven. Maar net als elders in het land zijn hier de beken in de loop van de 20ste eeuw bedijkt en rechtgetrokken voor de landbouw. Daarmee verdween het karakteristieke Hunzelandschap, met zijn natte graslanden en beekmoeras.

De rups van de sintjacobsvlinder.
Foto’s Kees van de Veen

Geoorde fuut

Sinds de eeuwwisseling werkt een aantal partijen, waaronder Het Groninger Landschap, Het Drentse Landschap, waterschappen, gemeenten en de twee provincies, samen aan het herstel van het beekdal. Natuurherstel is niet het enige doel. De aanleiding was de hevige wateroverlast in 1998, waarbij de binnenstad van Groningen onder water liep. Er kwam een plan om het Hunzedal in te richten als waterbergingsgebied. In de marges daarvan ontstonden vele hectares aan nieuwe, natte natuur.

„Kijk, die heeft jongen op haar rug”, wijst Dijkstra. We staan inmiddels een eind verderop op de dijk en kijken uit over een moeras. Overal bloeien gele lissen. Vlakbij zwemt een geoorde fuut, een kleine, donkere futensoort met prachtige felrode ogen. Van onder haar opgevouwen vleugels piept een klein rond kopje tevoorschijn: een kuikentje dat meevaart op moeders rug. Moeder vangt kleine waterbeestjes en geeft die aan over haar schouder.

In de pollen moerasvegetatie broeden hier honderden kokmeeuwen. Ertussen nestelt nog een andere soort: de witwangstern. Een absolute zeldzaamheid in Nederland. De soort broedt graag in meeuwenkolonies: meeuwen houden vijanden op een afstand. Minstens vijftien paar witwangsterns broeden hier, en tientallen paren geoorde futen. Daarmee scoort dit gebied heel hoog op de nationale ranglijst. „Het is ook de schaal, hè”, zegt Dijkstra met een armzwaai richting de Martinitoren aan de horizon. „Zo ver als het oog reikt.”

Ook in de nabije omgeving liggen grote natte gebieden: de Onlanden ten zuidwesten en het Roegwold ten oosten van Groningen. „Men zegt wel dat deze regio zich kan meten met De Biesbosch of de Weerribben-Wieden”, zegt Dijkstra. „En dat vind ik ook wel. Er broeden hier ook zeearenden, steltkluten, verschillende sterns, porseleinhoentjes…” Sinds kort ook lepelaars, maar hij vertelt nog even niet waar precies.

Even later, we lopen inmiddels langs een droogvallende plas, klinkt er een klaaglijk ‘klúúúúú’ in de lucht. Daar vliegt een feeërieke, zwart-witte vogel, haast breekbaar, met poten en een snavel die veel te lang lijken voor het lichaam: de steltkluut. „Die heeft hier een nest”, weet Dijkstra. „Dus we blijven niet te lang staan.” Vakkundig speurt hij met zijn kijker en wijst dan naar een broedende vogel op een bultje vegetatie.

Zicht op de stad Groningen vanuit de omgeving van Noordlaren, ten westen van het Zuidlaardeermeer. Foto Kees van de Veen

Meststoffen en bestrijdingsmiddelen

De steltkluut kennen we vooral uit Zuid-Europa, maar sinds een paar jaar broedt hij ook hier. „Maar ik weet niet of dit paartje op tijd is gaan broeden”, zegt Dijkstra. „Het valt hier nu héél snel droog. Normaal zien we dit pas eind juli.”

Kan Dijkstra hier dan niet ook gewoon wat extra water naar binnen laten via de inlaat? De beheerder fronst zijn wenkbrauwen. „De kwaliteit van het oppervlaktewater is ’s zomers te slecht”, zegt hij, „door meststoffen en bestrijdingsmiddelen. Dus dat doen we liever zo min mogelijk, en juist zo laat mogelijk in de winter, als het water schoner is door aanvoer van kwelwater via de Hunze.”

In het weidevogelland verderop zijn die meststoffen niet zo’n probleem, maar juist waar we nu staan, wil Dijkstra bijzondere planten een kans geven. Daarom is hij dit stuk aan het ‘verschralen’: de voedselrijke toplaag is twintig jaar geleden verwijderd, en sindsdien wordt er jaarlijks licht gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. En met succes: er groeien nu soorten als Spaanse ruiter, blauwe zegge, poelruit. „Dat vind ik leuk, als beheerder. Dat zo’n plannetje lúkt.”

Er is nog een reden waarom Dijkstra hier nu geen water in laat: er zijn vogels die juist hun eieren leggen op droogvallende bodems, zoals steltkluut en kleine plevier. „Als we hier nu water zouden inlaten, zouden die nesten wegspoelen.”

Je moet niet koste wat kost bepaalde soorten willen behouden

Bert Dijkstra Het Groninger Landschap

Aan de andere kant: als het helemaal droogvalt, vinden de kuikens straks te weinig voedsel. „Het loopt zoals het loopt”, zegt de beheerder. Deze droogte gaat dit jaar wellicht sommige soorten de kop kosten, wil hij maar zeggen, maar andere soorten zullen er juist van profiteren. Dat is óók de natuurlijke dynamiek van zo’n beekdal: variatie in ruimte en tijd.

„Mensen zeggen weleens: Bert, het verdroogt! Kun je hier niet gewoon even wat slootwater op het land pompen? Maar daar trek ik de grens. Je moet niet koste wat kost bepaalde soorten willen behouden. Dat heeft geen enkele ecologische waarde. Je moet gewoon de randvoorwaarden scheppen met beheer op systeemniveau, en niet telkens het roer omgooien.”

En dan moet je het gebied zich rustig laten ontwikkelen. Niet een of twee jaar, maar tientallen jaren. „Dan word je soms verrast door dingen die je nooit had kunnen voorspellen.”