N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Frits van Oostrom Reynaert de Vos schept plezier in misdaad. Frits van Oostrom schreef een magnum opus over het middeleeuwse meesterwerk.
Een prachtig klein tuinhuisje pronkt in de hoek van zijn grote tuin in Delft. „Speciaal laten bouwen om dit boek te schrijven”, zegt Frits van Oostrom intens tevreden. Alles dubbel glas. De bekende onderzoeker van de Middelnederlandse letterkunde heeft er vijf jaar gewerkt aan zijn net verschenen boek. „Zónder wifi. Om mezelf niet af te leiden.” Het is een magnum opus geworden over „ons modernste middeleeuwse werk”.
Bijna 600 pagina’s schreef Van Oostrom (70) over Van den Vos Reynaerde, het bijna 3.500 versregels tellende dertiende-eeuwse gedicht over hoe Reynaert de Vos iedereen bedriegt en vernedert. Van Oostrom vertelt erin over zijn eigen jeugdige kennismaking met de Reynaert als kinderboek en over zijn studie Nederlands, waarin allerlei docenten hem inspireerden. Knap verweven met dat persoonlijke verhaal laat hij ook zien hoe intens die Reynaert is bestudeerd en gelezen in de afgelopen 800 jaar. Het dichtwerk geldt overal als een absoluut meesterwerk.
Van Oostrom: „Vijf jaar ben ik er nu intensief mee bezig geweest, en al langer natuurlijk. De Reynaert blijft huizenhoog overeind. Als ik hem vanavond wéér ga lezen, dan weet ik zeker dat ik weer nieuwe dingen zie. Zoals mijn leermeester Wim Gerritsen ooit zei: dit is de enige Nederlandse literaire klassieker die nog nooit door iemand saai is gevonden.”
De Reynaert is niet zonder reden weleens een ‘epos van verdrongen haat’ genoemd
Van Oostrom geeft ook een nieuwe wetenschappelijke editie van de Middelnederlandse tekst en een uitgebreide analyse van de tekst zelf en van de tijd waarin-ie ontstond. Alles komt langs: het doorgedreven individualisme van de hoofdpersonen, de theatrale spanningsboog, de geniale dialogen, de complete ontluistering van Reynaerts tegenspelers, de vileine speelsheid van de beeldende taal en natuurlijk ook de motieven van de schrijver, van wie niet meer bekend is dan dat deze ‘Willem’ ooit een ánder, nooit teruggevonden werk, ‘Madoc’, heeft geschreven, zoals hijzelf in de eerste regel schrijft: ‘Willem die Madocke maecte’.
Van Oostrom: „Als een hoofdfiguur evident zoveel plezier schept in die vernederingen en misdaden, dan komen we in een kwestie die altijd over móderne literatuur speelt: in hoeverre is dit verhaal autobiografisch? Zelfs bij een dierenverhaal! De Reynaert is niet zonder reden weleens een ‘epos van verdrongen haat’ genoemd.”
En wat is dan dat verhaal, dat Van Oostrom beschrijft als „coherenter, consistenter, logischer, psychologischer, beeldender, meerduidiger, stijlvaster, geestiger, gelaagder, confronterender, obscener, dubbelzinniger, scherper, flitsender, vileiner, harder, cynischer, snijdender” alle anderstalige middeleeuwse Reynaertverhalen?
Wat een fantastisch slot ook, dat die koning zo’n totaal demasqué doormaakt
Op de hofdag van koning Nobel de leeuw wordt Reynaert de vos van verschrikkelijke misdaden beschuldigd: kinderen die blind gemaakt zijn, kippen die onthoofd zijn, overweldiging van een wolvin (of was het overspel?), een moordaanslag op een haas (of was het homoseksuele overmeestering?). Gezanten die de koning naar Reynaert stuurt om hem op te halen, komen volkomen toegetakeld terug, nadat ze door de slimme Reynaert in de val zijn gelokt. Met de belofte van honing lokt hij Bruun de beer naar een gespleten boom waarin-ie klem komt te zitten. De beer wordt bijna dood geslagen door dorpelingen. Daarna loopt de kat Tybeert in een strik in de schuur van een pastoor, waar hem door Reynaert een rijke muizenvangst was beloofd. Als de vos uiteindelijk met de das meegaat naar koning, weet hij zelfs de koning te misleiden met de belofte van een schat. Daarover is de koning zo verdwaasd dat hij op Reynaerts verzoek de beer en het wolven-echtpaar laat verminken om uit hun pels schoenen en een tas voor de vos te laten maken. Nadat Reynaert is gevlucht met zijn gezin (de enige personen voor wie hij enige warmte lijkt te kunnen voelen) stuurt hij in diezelfde tas het hoofd van de haas terug naar de koning. Als de leeuw die tas openmaakt, weet hij op slag hoe intens diep hij bedrogen en vernederd hij is.
Van Oostrom: „Wat een fantastisch slot ook, dat die koning zo’n totaal demasqué doormaakt. De koning slaat zijn hoofd terneer, en over lanc hief hijt weder / up ende begonste werpen huut / een dat vreeselictse gheluut / dat noint van diere ghehoort waert: maar weldra hief hij het hoofd weer op en begon hij het meest verschrikkelijke gebrul uit te stoten dat ooit van enig dier is gehoord.”
Het is toch net iets minder erg dat er bij een dier levend een stuk uit z’n vel wordt gesneden dan bij jou of bij mij, misschien
Tot in de achttiende eeuw werden bewerkingen van het verhaal gedrukt en gelezen en net toen de populariteit van Reynaert leek af te nemen, werd begin negentiende eeuw een compleet handschrift van het origineel ontdekt. Daardoor stortte zich de filologie – onder aanvoering van de Duitser Jacob Grimm – op het verhaal en het werd een soort nationaal middeleeuws verhaal, zeker in Vlaanderen, met weer een eindeloze reeks populaire bewerkingen als gevolg.
Zo uitgebreid beschrijft Van Oostrom alle analyses van de Reynaert dat hij zich op het eind van zijn boek zelfs genoodzaakt ziet om de lezer een lijstje te geven waarin hij nog even zijn éigen bijdrages aan het Reynaert-debat samenvat. Zoals de rehabilitatie van een tweede, vaak onderschat Reynaert-handschrift dat begin twintigste eeuw ontdekt werd, een analyse van de drie niveaus van het verhaal (met aan de oppervlakte de humor, daaronder beschouwingen over de kwetsbaarheid van de rechtspraak en als diepste niveau het bittere mensbeeld, waarin alleen eigenbelang lijkt te tellen) en zelfs heeft Van Oostrom een groot schema gemaakt waarin voor eens en altijd de complexe list van Reynaert uit de doeken wordt gedaan waarmee hij de koning in de maling weet te nemen. In het tuinhuisje hangen de opzetten van dat schema nog aan de muur.
Hoe is het toch mogelijk dat een roman over zo’n intens wrede hoofdpersoon zo lang zó populair kan zijn en zelfs als kinderboek wordt aanbevolen?
Van Oostrom: „Ja, dat is het complexe. Er is geen moderne Nederlandse roman waarin zo’n enorme schoft de held is. Heel veel mensen zeggen: ach ja, het zijn ook maar dieren. En het ís natuurlijk ook een dierenverhaal. Het is toch net iets minder erg dat er bij een dier levend een stuk uit z’n vel wordt gesneden dan bij jou of bij mij, misschien. Maar kinderspel is het niet. De doodsangst van de wolf en de beer wordt glashelder. De kinderversies zijn vaak wel wat gematigd in de wreedheid.”
En je beschrijft zoveel knappe geleerden, echte Reynaerdisten, die zich helemaal verliezen in dat afschuwelijke verhaal. Hoe kan dat?
„Pas op, de Reynaert is echt wel meer dan die wreedheid. Deze vos is ook bloedintelligent. Hij is erg geestig, dat vinden we óók leuk. En hij houdt van zijn kinderen, dat is heel duidelijk. En niet onbelangrijk: hij is in onze literatuur binnengekomen als held dankzij de Vlaamse Beweging in de negentiende eeuw. Met alleen al die hilarische grappen over het sullige Franstalige hondje Courtois die afgaat als een gieter. Dáárdoor kreeg dit verhaal toen enorm de wind mee in een tijd waarin iedere natie een eigen middeleeuws oerverhaal moest hebben.
Reynaert is totaal autonoom, daar hebben mensen een zwak voor
„En het gaat óók om een eenzame held die zich niks aantrekt van het gezag of van de rechtsorde. Reynaert is totaal autonoom, daar hebben mensen een zwak voor. Onafhankelijk denken, weg van de massa. Je kan ook zeggen: een opportunistische levenshouding die echt past bij de westerse cultuur. In onze samenleving hebben we zoveel regels waar je ‘creatief’ mee moet omgaan. Het vrijheidsideaal van de ondernemer, en ja, ook van wetenschappers. Dat je gewoon je gang kunt gaan.
„En het basisverhaal is tóch Reynaert als speelse bedrieger, de trickster. Dat is een oeroud verhalenthema: de eenling die op een superieure wijze iedereen ertussen neemt, zonder dat er veel bloed vloeit. Reynaert is véél wreder, al laat hij het uitvoerend beulswerk aan anderen over. Zoals Tijl Uilenspiegel, de Franse Arsène Lupin, Anansi de Spin: slimmer dan iedereen. We moeten het ook niet zwaarder maken dan het is. Er is veel onweerstaanbare humor. Dat vinden die kinderen ook leuk, natuurlijk.”
Maar toch, je schrijft dat in de Middeleeuwen de hoofse ridderliteratuur wil laten zien hoe de mens zou moeten zijn, terwijl de Reynaert laat zien hoe de mens wérkelijk is. Is de mens echt zo? Jij bedankt in je boek veel mensen die je geholpen hebben. Die deden dat toch niet uit Reynaerdistisch eigenbelang?
„Ja, dat is óók een kernpunt in de Reynaert. Het is behoorlijk nihilistisch en dat voor een middeleeuws werk. Alles draait om eigenbelang, tot aan de koning aan toe. Dat laat zien dat je regels en procedures kunt verzinnen tot je blauw ziet, maar op de kritieke momenten kiest de individuele mens toch níét voor het algemeen belang. Bijvoorbeeld omdat hij in verleiding komt. En zo’n schurk als Reynaert maakt daar handig gebruik van. De mens is zwak.
„Maar inderdaad, dat is niet het héle menszijn, nee. Ik heb over hulp niet te klagen. En ook al heb ik al die Reinaert-inzichten in mijn hoofd, als er hier iemand aanbelt met een heel verhaal, dan trek ik de portemonnee. Ik ben zo te bedotten. En héél interessant: ook in de Reynaert wordt alles weer – gebrekkig – aan elkaar gelijmd op het einde. Als Reynaert eindelijk weg is, komt de luipaard Firapeel iedereen verzoenen. Sommigen zien daarin een latere toevoeging, maar een van mijn punten is dat dit echt het originele einde is. Ook dit hoort bij het verhaal.”
Er is weinig bovennatuurlijks, misschien alleen als de kat Tybeert in een vogelvlucht een slecht voorteken ziet
Wat zegt dit nu over de Middeleeuwen?
„Dat het een zeer rijk geschakeerde tijd was. Veel rijker, pluriformer en diverser dan je in de schoolboeken leest. Dat het allemaal zo collectivistisch was, dat iedereen geloofde in de harmonie enzovoort, welnee. Helemaal ongelovig is het werk trouwens niet, God wordt niet in twijfel getrokken. Ze bidden wel. Er is weinig bovennatuurlijks, misschien alleen als de kat Tybeert in een vogelvlucht een slecht voorteken ziet. Dat vogelteken is weer zo’n rijk detail dat laat zien wat een meesterwerk dit is, in de grote structuur én in de details. Van middeleeuwse kathedralen weet ik niet veel, maar taalkundig is dit zó’n meesterwerk. In zekere zin is het weinig middeleeuws. Ik heb mijn hele loopbaan besteed aan de historische context van Middelnederlandse teksten, maar nu zeg ik: als literatuur is de Reynaert tijdloos.
„Ik heb veel over Jacob van Maerlant geschreven, een late tijdgenoot van Reynaert-auteur Willem – waarschijnlijk. Maerlants wereld is wél op en top middeleeuws. Hij was geen slijmjurk of zo, maar wel iemand van het onderhandelingsmodel. Maar in de Reynaert zien we een auteur die gedacht móét hebben: wat kan mij het schelen, ik zet het op perkament en we zien wel wat er gebeurt. Al in de inleiding voorziet hij dat hij wel verkeerd begrepen zal worden, door dorpren ende doren, boerenpummels en dwazen.”
Je gaat in je analyse heel ver, dat Willem een verbitterde rechtbankklerk kan zijn geweest die zelfs een soort polemiek uitvocht met Van Maerlant.
„Ja, een rancuneuze klerk met een wraakfantasie. Maar op het laatst zeg ik óók: er is te weinig bewijs. We weten het niet. Dat is wetenschap: heel veel weten we niet. Ik wil niet op mijn hurken gaan zitten om de lezer eens lekker te vertellen hoe het in die Middeleeuwen was.”
Alles hangt ervan af of je het goed vertelt. Dat is de kunst
Waarom zouden juist nu zoveel mensen in de Middeleeuwen zijn geïnteresseerd?
„Is dat zo? Boeken over andere geschiedenis verkopen ook goed hoor. Ikzelf denk dat echt álles interessant is áls je er maar goed naar kijkt. Julian Barnes heeft gezegd: het levensverhaal van een luis is potentieel even interessant als dat van Alexander de Grote. Alles hangt ervan af of je het goed vertelt. Dat is de kunst.”
Er is dus niks in de Middeleeuwen wat nu ons bijzonder zou moeten aanspreken?
„Oh, jawel. En bijvoorbeeld voor de toekomst is er de de-europanisering van de Middeleeuwen, over wat er in diezelfde tijd in Afrika en Azië gebeurde en hoe dat te maken heeft met Europa. Er is nu ook een heel interessante beweging om de Middeleeuwen minder wit te maken, de Medievalists of Color. Dat is een hele missie.”
En wat is jouw missie?
„Die is wat softer, dat het belangrijk is om een historisch perspectief te hebben. Al was het maar om te beseffen hoe goed wij het hier in deze tijd hebben. Tegen studenten zeg ik: het stom geluk dat je in Nederland bent geboren, daarmee ben je 90 procent van de wereldbevolking al voor eeuwig voorbij. Als je dan ook nog gezond bent, 93 procent, met een goed stel hersens kom je tot 95 procent. Als je je best doet tot 97 procent… En dat danken we allemaal aan die voorouders, met hun vallen en opstaan en al hun fouten.
„In mijn afscheidscollege heb ik dit jaar mijn publiek voorgehouden: de universiteit is het grootste geschenk van de Middeleeuwen aan de beschaving. Meer nog dan die kathedralen! Zo’n kathedraal is wel een ontzagwekkend monument, maar universiteiten zijn levende instellingen. Elk jaar worden er nog nieuwe universiteiten gesticht. Omdat daar onderzoek wordt gedaan én overgedragen. Puur onderzoek zonder studenten zou ik niet fijn vinden. Studenten helpen je het verhaal goed te vertellen, vooral als je merkt dat je ze kwijtraakt in een college, hahaha. En voor de studenten is er de inspiratie van een leermeester. In de universiteit geven docenten door wat ze als onderzoeker fascineert: bezeten mensen, daar leer je wat van. Dat is in andere sectoren niet anders, maar de universiteit is er speciaal voor opgericht.”
Het is niet zo dat ik even een gedichtje in het Middelnederlands zou kunnen schrijven
Wat is je eigen diepste gevoel bij de Middelnederlandse literatuur waar je nu al bijna vijftig jaar intens mee leeft?
„Dat gevoel van dichtbij en ver weg – tegelijkertijd. Het is onze eigen taal, maar ook ver weg. Het is niet zo dat ik even een gedichtje in het Middelnederlands zou kunnen schrijven.”
Waarom is die taal zo fijn?
„Het kan een enkel woord zijn. In de nalatenschap van mijn vader kwam ik een briefje tegen met één woord: quenicum, opgeschreven bij een lezing van mijzelf, nog in mijn Maerlantperiode. Maerlant gebruikt dat woord voor ‘oudewijvenmiddeltje’, kwakzalverij.”
Een latinisering van ‘ik weet het niet’?
„Nee, nee, het komt van quene, hetzelfde woord als het Engelse queen. En dat betekent eigenlijk oud wijf. Mijn vader vond dat een grappig woordje, quenicum. Het zou misschien herinvoering verdienen. Net als een woord dat in een veertiende-eeuws Middelnederlands gedicht voorkomt: ‘evenoude’ voor je mannelijke gestel. Mijn evenoude, eigenlijk veel leuker dan ‘mijn jonge heer’.”
Wat heeft je het meest verrast in de Reynaert?
„De enorme weerklank die die tekst tot op de dag vandaag heeft. Er is bijvoorbeeld ook een Oekraïense versie. Die wordt ook nu voorgelezen aan kinderen. Tsar Lev – koning Nobel – is dan natuurlijk Poetin. Dat verhaaltje van die Vos geeft ze een beetje goede moed dat je toch kan winnen van een overmacht. Dat emotioneert me.”