Musici eerlijk betalen: orkesten hebben er geen geld voor

Klassieke muziek ‘Fair pay’ wordt verplicht in de culturele sector. Orkesten zijn de uitzondering: zij moeten nu al eerlijk betalen. Dat lukt nauwelijks, blijkt nu. „Door fair pay voelen we nu de bezuinigingen van de afgelopen decennia.”

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest
Het Rotterdams Philharmonisch Orkest Foto Guido Pijper

Negen symfonieorkesten, en niet een krijgt de begroting nog sluitend. De grote Nederlandse klassieke orkesten, die alleen kunnen bestaan door cultuursubsidies van het rijk, maken zich grote zorgen. Nu de coronacrisis achter de rug is en de orkesten weer meer concerten geven, lopen ze tegen hun grenzen aan. Ze willen hun musici beter betalen – en moeten dat ook. Maar ze hebben er geen geld voor.

De afgelopen tien jaar, sinds het kabinet-Rutte I grote bezuinigingen doorvoerde in de cultuursector, vingen symfonieorkesten de financiële klappen op door hun hoog opgeleide, getalenteerde personeel minder te bieden: deeltijdcontracten voor de vaste orkestbezetting, meer inhuur van freelance musici, die minder verdienen dan hun collega’s.

De musici en de orkesten, die niet alleen landelijk maar vaak ook in het buitenland hoog staan aangeschreven, schikten zich. Soms ontstond er wat politieke beroering over de matige betaling, zoals vijf jaar geleden toen een violist van het Metropole Orkest vertelde dat hij naast zijn orkestbaan ook als vuilnisman werkte. Maar nu is de onrust echt terug.

Verplichte fair pay

Eerlijke betaling is de ingrijpendste politieke discussie die momenteel in de cultuursector wordt gevoerd. Over twee jaar wordt fair pay verplicht voor culturele instellingen die structureel geld krijgen van OCW, schreef staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur) de Kamer op 17 juni. De ingesleten praktijk dat makers – vooral de vele zzp’ers – onderbetaling accepteren, moet verdwijnen.

Het kabinet heeft daarvoor jaarlijks 34 miljoen euro compensatie toegezegd. Iedereen in en om de culturele sector weet dat dat bedrag onvoldoende is. In haar Kamerbrief hintte de staatssecretaris er al op dat de fair pay-verplichting er toe kan leiden dat culturele instellingen minder kunnen ‘produceren’ dan nu.

De nieuwe regels gelden pas vanaf 2025, als de volgende vierjaarlijkse periode ingaat van de ‘culturele basisinfrastructuur’ (BIS) waarin de rijkssubsidies georganiseerd zijn. Maar symfonieorkesten merken nu al de gevolgen. Door nieuwe arbeidswetgeving moeten zij musici die ze voor projecten inhuren (remplaçanten, in orkestjargon) al sinds 2020 veel beter betalen dan voorheen.

Dat is ingrijpend, want dat leidt tot een substantiële vergroting van de kosten.

Voor de remplaçanten is de invoering van deze Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) juist goed nieuws, zegt Karin Boelhouwer, belangenbehartiger orkesten bij de Kunstenbond, de grootste vakbond in de cultuursector. „Ze krijgen echt substantieel meer betaald.” De WAB beschermt werkenden met tijdelijke contracten.

Wat meespeelt is dat remplaçanten werken volgens een payroll-constructie: ze zijn op projectbasis in dienst bij de orkesten, via speciaal daarvoor opgerichte stichtingen. Door de WAB kregen payrollers dezelfde rechten als mensen met een gewoon dienstverband. In andere sectoren speelt dit niet, omdat die niet op deze manier inhuren.

Maar de gevolgen van die Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) worden nu pas ten volle duidelijk. Immers, tijdens de pandemie die uitbrak twee maanden nadat de WAB van kracht werd, gaven orkesten nauwelijks concerten – dus de kosten voor invallende musici waren verwaarloosbaar. Nu er weer volop gespeeld wordt blijkt ineens hoezeer de symfonieorkesten er een probleem bij hebben: structurele tekorten.

Zorgelijk

Directeuren van de orkesten klinken zorgelijk. „De grenzen zijn allang bereikt”, zegt zakelijk directeur George Wiegel van het Rotterdams Philharmonisch Orkest vanuit Tokio, waar zijn orkest op tournee is – hij is ook voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Orkesten. „Er wordt al anders geprogrammeerd, zodat je de inhuur van remplaçanten zo veel mogelijk vermijdt.”

„We hebben een tekort van 250.000 per jaar door inhuur, en we hebben niet veel mogelijkheden om dat gat te dichten”, zegt algemeen directeur Liesbeth Kok van het Noord Nederlands Orkest (NNO), dat in Groningen zijn thuisbasis heeft. „Na de invoering van de WAB passen we fair pay toe, maar de middelen daartoe ontbreken ons.”

Met andere woorden: wat nu al speelt bij symfonieorkesten, zal over twee jaar op de hele gesubsidieerde cultuursector drukken. „Door fair pay worden we nu ingehaald door de bezuinigingen van de afgelopen decennia”, zegt Kok.

Hoe ontstond deze situatie?

Negen orkesten krijgen structureel subsidie uit de culturele basisinfrastructuur van OCW (een tiende, het Radio Filharmonisch Orkest, wordt betaald uit de omroepgelden). Ooit, vertelt directeur bedrijfsvoering David Bazen van het Koninklijk Concertgebouworkest, waren de rijkssubsidies toereikend voor de salarissen van de hele orkestbezetting van vaak een honderdtal musici. Maar sinds de bezuinigingen die VVD en CDA uitvoerden vanaf 2011 (via staatssecretaris Halbe Zijlstra) stapten de meeste orkesten over op deeltijdcontracten voor hun musici. Alleen bij het Concertgebouworkest en het Rotterdams Philharmonisch zijn voltijdsbanen nog steeds de norm.

Het kon niet anders, zegt zakelijk directeur Miranda van Drie van het Residentie Orkest in Den Haag. „Wij zijn toen naar aanstellingen van 65 en 75 procent gegaan. We verloren een derde van onze subsidie. Dit was de enige mogelijkheid om het orkest te laten overleven.”

Directeur Jan Geert Vierkant van het Metropole Orkest verkeert in eenzelfde positie, met contracten van 60 procent. „We kunnen onze musici maar 120 dagen per jaar inzetten. Orkesten hebben weinig mogelijkheden om te bezuinigen, anders dan door elke vacature alleen in deeltijd op te vullen.”

Goedkope invallers

De gaten die door de deeltijdcontracten ontstonden in de bezetting, vulden de orkesten op projectbasis op met remplaçanten, vooral twintigers en dertigers, die – hoewel ze net als de anderen aan een conservatorium afstudeerden – bereid waren om tegen een veel lager tarief te werken. Naast de bijna 1.200 musici die bij tien Nederlandse symfonieorkesten spelen, zijn er bijna 800 remplaçanten.

In een onderzoek dat het Platform ACCT (dat namens OCW de invoering van eerlijke betaling begeleidt) in 2021 liet uitvoeren, vertelden geïnterviewde musici en stafleden van de orkesten dat de breed gevoelde financiële onzekerheid „een grote bron van stress” is.

Het deeltijdwerk noopt musici om aanvullende inkomsten te zoeken, zoals muziekles geven. Maar door de onregelmatige roosters van een concertbaan is dat slecht te organiseren. Voor de remplaçanten is de onzekerheid nog groter: zij hebben bijvoorbeeld geen inkomen als ze geblesseerd raken. En altijd is er de vrees dat je niet opnieuw gevraagd wordt, vertelden ze. „Ging het niet goed? Dat wordt niet besproken.”

Ook voor de orkesten is het werken met remplaçanten verre van ideaal, zeggen ze. Kok van het Noord Nederlands Orkest: „Je staat artistiek ook steeds op achterstand. Een vaste groep mensen is op elkaar ingespeeld. Als je mensen moet inhuren, hoe goed die ook zijn, moet je iedere productie opnieuw de samenwerking vinden.”

Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft om die reden meer musici in vaste dienst genomen toen de WAB van kracht werd, zegt directeur bedrijfsvoering Bazen. „Dat is beter voor de kwaliteit, en ook beter te plannen.” Maar de meeste symfonieorkesten zien daar geen ruimte voor. Volgens algemeen directeur Kok van het NNO is door het ministerie van OCW „eigenlijk niet goed voorzien” wat invoering van de WAB betekent voor symfonieorkesten.

Loonachterstand

Elk van de orkesten was het afgelopen jaar 200.000 à 400.000 euro extra kwijt aan betere betaling van de remplaçanten, en zij worden daarvoor niet gecompenseerd via de subsidies. Andere extra kosten komen daar momenteel nog bij, zoals de stijging van de cao-lonen vanwege de inflatie (waarover de onderhandelingen tussen orkesten en bonden nog lopen) en de hogere energiekosten.

Laat staan dat er financiële ruimte is om de krappe deeltijdcontracten van musici te compenseren, of om de cao-lonen structureel te verhogen. Orkestmusici verdienen zo’n 20 procent minder dan conservatoriumdocenten. „Er is een loonachterstand, daar zijn we het met de bonden over eens”, zegt George Wiegel van de Vereniging van Nederlandse Orkesten en het Rotterdams Philharmonisch Orkest. „We lobbyen bij het ministerie om dingen op te lossen, maar er zit geen ruimte.”

Lees ook: Fair Pay verplicht voor rijksgesubsidieerde culturele instellingen

Dat er veel extra geld van OCW voor nodig zou zijn, blijkt uit de jaarrekeningen van de negen BIS-orkesten: ze geven samen jaarlijks zo’n 80 miljoen euro uit aan loonkosten voor de musici. Elke structurele verbetering zou de staat al snel zo’n 10 miljoen euro kosten – meer dan de subsidie van een heel orkest.

Het ministerie heeft al laten weten nog geen aanleiding te zien om de orkesten tegemoet te komen uit de fair pay-compensatiepot van 34 miljoen euro. De reden: alle orkestmusici, zowel de vaste bezetting als de remplaçanten, vallen al onder een cao. Een cao vindt staatssecretaris Uslu een geschikte invulling van eerlijke betaling, schreef ze in haar Kamerbrief. Er loopt momenteel een onderzoek naar de kosten van fair pay voor de hele cultuursector dat ook dat uitgangspunt hanteert, voegt het ministerie desgevraagd toe. „Maar we wachten de uitkomsten van het onderzoek af.”

Minder maken?

Vooralsnog zijn de symfonieorkesten dus genoodzaakt om de kostenstijgingen zelf op te vangen. „We huren al minder remplaçanten in”, zegt de Rotterdamse orkestdirecteur George Wiegel. „Dat betekent dat we sommige stukken niet uitvoeren. We wilden de Alpensinfonie van Richard Strauss programmeren, maar daarvoor hebben we veel extra koperblazers nodig. Dat kunnen we nu niet doen.”

Elk orkest voelt wat er boven de markt hangt: minder concerten geven. Staatssecretaris Uslu schreef vorige week nog over fair pay in de hele culturele sector dat „de conclusie ook [moet] kunnen zijn dat een activiteit niet haalbaar is”.

Of orkesten kunnen bezuinigen door minder te spelen, hangt van hun bedrijfsmodel af. Minder optreden betekent voor het Concertgebouworkest meer verlies, vertelt David Bazen van het Koninklijk Concertgebouworkest: de vaste personeelslasten (alle musici zijn in vaste dienst) zijn zo’n groot aandeel van de totale kosten, dat het de kaartverkoop van juist méér concerten hard nodig heeft om überhaupt te blijven bestaan. „En met een kleiner orkest kan je niet spelen wat van een toporkest wordt verwacht.”

Voor andere orkesten zou minder concerten geven de boekhouding wél verbeteren. „Je kunt bezuinigen door minder te doen”, zegt zakelijk directeur Miranda van Drie van het Residentie Orkest. „Dat speelt in ons orkest nu al. Maar het is nadelig voor de werkgelegenheid. Dan heb je minder remplaçanten – ook al krijgen ze beter betaald. En als je minder concerten geeft, zitten de vaste musici ook vaker op de bank.”

Karin Boelhouwer van de Kunstenbond kan de voorzet van staatssecretaris Uslu wel volgen. „Minder produceren kan ook een oplossing zijn voor de werkdruk. Je zou meer planningstijd kunnen nemen, meer repetitietijd. Ik snap wel dat de orkesten bang zijn dat ze uit zicht raken als ze minder concerten geven. „Als ze gezamenlijk met het ministerie afspreken dat ze niet worden gekort op de subsidies, zou het best kunnen.”