N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ZAP Militairen die op vredesmissie waren, komen doorgaans terug als een ander mens. In één week kwamen verschillende types oorlogsveteranen op tv voorbij: van ‘nukubu’s’ tot rijkgedecoreerden.
Ze hebben gediend in Libanon, Rwanda en Cambodja. Waren gelegerd in het voormalige Joegoslavië, Afghanistan of Irak. Wat de hoopjes man in de documentaire Verdwaalde veteranen van Marjoleine Boonstra gemeen hebben is dat ze van hun vredesmissies terugkwamen als een ander mens. Eén die z’n draai in een maatschappij voor nukubu’s (nutteloze kutburgers) niet meer vinden kon. Die opschrikte bij onverwacht geluid en aanviel bij wat hij aanzag voor gevaar. Voordat Peter, Jaap, Guido, Dave, Roy en Jamal bij Thuisbasis Veteranen in Drenthe terechtkwamen, woonden ze in een caravan, bij het Leger des Heils of een tentje in het bos. Mannen onderin het „veteranenputje”.
Klaas Wit, begeleider bij de Thuisbasis, diende 33 jaar bij de mariniers en hij wéét dat hij op missies jongens soms over het randje duwde. „Mission first.” Hij zag ze veranderen. Je hoeft niet aan het front te staan om PTSS te krijgen, zegt hij. „Er zitten koks tussen, jongens van de ziekenboeg, sommigen kwamen nooit buiten het kamp en tóch hebben ze het.” Constante spanning en angst voor weer een mortieraanval, dat doet wat met je, zegt hij. En als je pech hebt maakt wat je meemaakte je hersens stuk.
Hoe deze veteranen leden onder hun ervaringen moet je als kijker vooral invoelen, want zo heel veel vertellen ze er niet over. Deels wordt dat opgelost door teksten ingesproken door Pierre Bokma, over de gevoelens van de mannen. Maar je komt er niet helemaal achter of deze mannen misschien al wat kwetsbaar waren vóór hun missie, en niet alleen maar dóór. Waarom raakt de één zo uit het lood en lijkt de ander nergens last van te hebben? Daar komt geen antwoord op, als dat al te geven valt.
Eerder deze week, op maandag, zag je bij Andere tijden special een ander type veteraan: rijkgedecoreerde tachtigers en negentigers die in Korea vochten. Na de Tweede Wereldoorlog was het noorden van Korea in handen van de Sovjet-Unie en het zuiden van die van de Verenigde Staten. Noord-Korea viel in 1950 Zuid-Korea aan, gesteund door het communistisch geworden China. De VS en de Verenigde Naties schaarden zich achter Zuid-Korea. Nederland steunde de VN-missie door vierduizend vrijwilligers te sturen. Dienstplichtigen die terugkeerden uit toenmalig Nederlands-Indië, een handvol oud-SS’ers en jonge avonturiers.
Herman van der Leelie had geen flauw idee waar Korea lag, maar het leek hem wel wat. Hij sprak in die tijd Jon Bluming, die als zeventienjarige al een jaar in Korea had gediend. Over Bluming was vorige week een documentaire, met zijn bijnaam als titel: Het beest van Amsterdam (KRO-NCRV). Na Korea groeide hij uit tot een van de grootste karatemeesters. In de vechtsport kon hij zijn in Korea opgedane agressie en moordlust kanaliseren. Geweld, zei hij, was niet dé oplossing, maar wel één.
Een miljoen VN-militairen kwamen in Korea tegenover een miljoen Chinezen te staan. In drie jaar oorlog enkele miljoenen doden, vooral burgers. Winters met dertig graden vorst, napalmbombardementen, velden vol doden. We zien op oude Journaalbeelden de eerste lichting soldaten met de boot terugkomen in Nederland. Het was „een beroerde toestand”, zeggen ze tegen de verslaggever. „Heus geen pretje, maar ik ben toch blij dat ik gegaan ben.”
George Bosma wordt gevraagd of hij nachtmerries heeft over Korea. Hij dacht van niet. Zijn vrouw Janny zit ondertussen ja te knikken en zegt dat ze ’s nachts regelmatig door hem te pakken is genomen. „Zo min mogelijk praten, dat is het beste.” Ferry Titalepta herinnert zich de tamme ontvangst bij thuiskomst. Toespraak van de commandant, bakje snert, bus 5 richting Maastricht, bus 10 naar Leeuwarden. „Dank je wel, jongens. Het is klaar.”