N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Vandaag een klein experiment waarbij het nu eens niet om de mening van de columnist gaat, maar om die van iemand wiens naam ik pas ná het citaat zal prijsgeven. Gelieve niet te spieken, maar eerst het volledige citaat te lezen en dan proberen te raden wie de schrijver is en in welk jaar dit citaat gepubliceerd is.
De schrijver begint zelf met een zin van de Franse schrijver Jules Renard uit 1905: „Boeren vormen misschien de enige mensensoort die niet van de natuur houdt en er nooit naar kijkt.” Vervolgens schrijft hij: „Ik realiseerde mij niet dat het toen ook al zo was, maar in de afgelopen vijftien jaar heb ik tot mijn teleurstelling, op uitzonderingen na, de boeren leren kennen als geldzuchtige en onverschillige schenders en verdelgers van de natuur. In het gebied waar ik woon hebben zij, zoals overal elders, duizenden bomen omgezaagd en alle sloten en het grondwater vergiftigd. ’s Nachts dromen zij van oneindige houtloze akkers waarop kunstmatige gewassen groeien waar zij geen hand meer naar hoeven uit te steken. De ideale koe stellen zij zich voor als een herkauwende melkmachine op stalen poten. Zij hebben een gespekte beurs en voelen zich geëmancipeerd omdat zij tegenwoordig ’s avonds laat naar seksfilms op de televisie kijken, maar blijven hardnekkig behoren tot het geestelijk lompenproletariaat. Renard bevestigt mijn mening dat de vroegere schoonheid van het landschap met lange, bochtige rijen olmen en populieren, met elzenkanten en knotwilgen, vlieren, beuken- en meidoornhagen, louter een door functionaliteit en economie bepaald toeval is geweest. Die schoonheid hebben de boeren zelf nooit gezien en daarom hebben ze haar, in de euforie van olie, pesticiden en machines, met royale subsidie van de overheid stompzinnig opgeruimd.”
U heeft het al geraden? Knap!
De schrijver was inderdaad de Belg Paul de Wispelaere (1928 – 2016), die leefde op het Vlaamse platteland en veel verstand had van de natuur aldaar. Ik was onbekend met zijn werk – vooral romans en essays – maar werd er nieuwsgierig naar door de bewondering waarmee zijn collega, de dichter Herman de Coninck, over hem in zijn gepubliceerde brieven schreef.
Zo kwam ik terecht bij Het verkoolde alfabet, een boek dat De Coninck terecht een meesterwerk noemde. Het zijn in schitterende stijl geschreven memoires in de vorm van een dagboek, waarin De Wispelaere met veel besef van de eigen vergankelijkheid over zijn leven schrijft – zijn jeugd, zijn schrijverschap, maar vooral ook zijn woelige liefdesleven. Het boek is opgedragen aan ‘Ilse’, een vrouw – Ilse Logie – met wie De Wispelaere een bestendige relatie begon toen hij vierenvijftig jaar was en zij achttien. De Wispelaere was in Antwerpen hoogleraar Nederlandse letterkunde, Logie werd hoogleraar Latijns-Amerikaanse letterkunde in Gent.
Het bewuste citaat is afkomstig uit dit boek, dat in 1992 in de serie Privé-Domein bij De Arbeiderspers verscheen. Het werd destijds lovend gerecenseerd, maar is nu min of meer vergeten. Mij frappeerde de felle afwijzing waarmee De Wispelaere al ruim dertig jaar geleden over de boeren schreef. Zijn opmerking over „het geestelijk lompenproletariaat” was onnodig beledigend, maar het beeld van die „herkauwende melkmachine” is inmiddels dé waarheid over de koe geworden.