Een gevoelige kwestie rond sokken, dierenharen en allergie

Bij de dierendokter In zijn praktijk in Amsterdam-Zuidoost praat dierenarts met baasjes over hun zieke huisdier. Deze keer: de vrouw die allergisch was voor de kat die niet van haar was.
Illustratie Dewi van der Meulen

De vrouw boog zich over de balie. Ze was de enige in de wachtkamer zonder huisdier. Ze praatte zacht, alsof ze bang was dat anderen zouden horen wat ze zei. Ze was Surinaams, een knap gezicht met zwaar opgemaakt ogen.

„Dokter, ik heb last van haren in huis”, zei ze. Ze wreef over haar hals en keek alsof ze ergens pijn had. „Door die haren kan ik bijna niet meer ademen… word ik benauwd.”

„U bent waarschijnlijk allergisch”, zei ik, „wat voor huisdier heeft u?”

Ik zag in haar ogen een soort wanhoop en begreep al wat het probleem was. Ze hield natuurlijk zielsveel van haar huisdier en de huisarts had gezegd dat ze het weg moest doen.

Ze wreef weer over haar hals en slikte. „Ik heb geen huisdier”, zei ze zacht.

Herensokken

Ze haalde een pakje te voorschijn en legde het op de balie.

„Mijn man komt met deze haren thuis, elke dag weer. Weet u wat voor haren het zijn?”

Ik zag dat ze het liefst door de vloer zou zakken en opgeslokt worden door de Bijlmer. Ze maakte het pakje open. Er zat een donkere bol in die ze over de balie uitrolde. Een paar zwarte herensokken. Er zaten een stuk of twintig witte haren op, vrolijk alle kanten uit stekend.

Na dertig jaar kattenharen van mijn witte jas en tafel geveegd te

hebben, had ik geen moeite om ze te herkennen. Ik besefte echter dat mijn uitspraak belangrijke gevolgen kon hebben en wenkte mijn assistente. Niet omdat ik twijfelde, maar voor de vorm. Vorm was belangrijk in dit soort situaties. „Dit zijn toch kattenharen?” vroeg ik. Mijn assistente, die niet wist waar het over ging, knikte voorzichtig.

„Weet u het zeker dokter?” vroeg de vrouw, „kunnen het geen hondenharen zijn?”

Soms is de waarheid een genadeloze sloper die alles verbrijzelt

Ik dacht na. Niet over de haren, maar over de vraag. Maakte het wat uit of haar man in het geheim op bezoek ging bij iemand die een kat had of juist bij iemand met een hond?

Misschien was er een familielid dat een hond had en natuurlijk hoopte ze op een onschuldige verklaring.

De vrouw keek mij gespannen aan. Ik zag een sprankje hoop in haar ogen. En veel angst.

Ik twijfelde. Soms wil je hoop levend houden. Soms is de waarheid een genadeloze sloper die alles verbrijzelt. Ik wilde niet degene zijn die de slopershamer hanteerde. Iedereen weet dat de waarheid niet altijd gezegd hoeft te worden.

„Het zijn kattenharen”, zei ik.

De vrouw knikte en veegde de sokken met een snelle beweging van de balie. „Bedankt dokter”, zei ze en wreef over haar hals. Ze groette en verliet de praktijk met grote passen.