Elegante visser in een smetteloos witte smoking

Vogel In Nederland broeden nu bijna vierduizend paren lepelaars, ziet Jaap Vuijk, dankzij de bescherming hier.

Foto Jaap Vuijk

Kniediep, de oevers van het Texelse beekje volgend, kwam een witte bijna één meter grote steltloper me tegemoet. Onmiskenbaar een lepelaar (Platalea leucorodia), die met grote halen van links naar rechts met zijn afgeplatte snaveluiteinde het water zeefde en soms plots zijn kop achterover gooide om een gevangen garnaal achter in zijn keel te laten glijden. Met zijn fraaie kuif, oranje-gele keel, smetteloos witte smoking en donkere poten oogde de lepelaar krachtig en gracieus. Veel meer een ‘spatule blanche’, zoals de Fransen hem noemen, dan lepelaar.

Geplijst carbon

Geconcentreerd vissend kwam de vogel snel dichterbij tot hij op enkele meters afstand opkeek, me zittend langs de waterkant opmerkte en bleef staan. Op lepelaar-ooghoogte zag ik de veren van zijn kuif bewegen in de wind en verbaasde me over de grootte, vorm en het strepenpatroon van zijn bijzonder gevormde snavel. Als van gepolijst carbon leek deze zwart glimmende ‘spatule’ aan zijn witgekuifde kop geplakt. Enkele tellen waren we beiden roerloos, toen draaide de vogel geruisloos van me weg, veerde op en verdween met enkele vleugelslagen uit het zicht, mij verwonderd achterlatend.

De lepelaar is een Euraziatische ibisachtige waarvoor Nederland binnen Europa een belangrijk toevluchtsoord is. Dankzij het verbod op landbouwgiffen, de afwezigheid van vossen op de Waddeneilanden en jarenlange bescherming broeden er nu bijna vierduizend paren in vijftig kolonies in ons land. Op steeds meer plaatsen, steeds dichter bij de bebouwing, verrijken deze elegante vogels ’s zomers onze rietlanden om in Zuid-Europa, of nog zuidelijker in de getijdegebieden van Senegal en Mauritanië, te overwinteren.

Voor lepelaars blijkt vooral de terugtocht over de Sahara in het voorjaar risicovol

De trek van lepelaars van en naar hun overwinteringsgebieden is ontstaan als aanpassing aan de voedselschaarste alhier in de winter. De risico’s van de lange reis moeten echter opwegen tegen het gevaar van het hier overwinteren. De trekperiode is voor vogels immers de gevaarlijkste tijd in hun bestaan met een sterftekans die zes keer hoger ligt dan tijdens de broed- en overwinteringsperiode. Voor lepelaars blijkt vooral de terugtocht over de Sahara in het voorjaar risicovol.

De noordoost-passaat, een straffe wind die ontstaat door een samenspel van aardrotatie en temperatuurverschillen tussen subtropen en evenaar, bemoeilijkt de terugreis waardoor één op de vijf lepelaars de Sahara-overtocht niet overleeft. Steeds meer vogels vermijden in reactie hierop de Sahara-route en overwinteren in Zuid-Europa. Gesteund door de warmere winters verlaten enkele honderden lepelaars ons land zelfs helemaal niet meer. Zo past de gracieuze ‘spatule blanche’ zich aan de veranderende omstandigheden aan en is hij hier steeds vaker gedurende zomer én winter waar te nemen.