Veel verloren zonen hebben weer een plek in de Nederlandse natuur – van raaf tot oehoe en ooievaar

Foto ANP/Buiten-Beeld

Ecologie Van ooievaar tot bever: diverse soorten zijn de laatste decennia met succes opnieuw uitgezet in Nederland. Creëert de mens wensnatuur?

Mijn eerste ooievaars zag ik in Hongarije, in 1982. Ze zeilden met hun brede, zwart-witte wieken over de laagvlakte bij het Balatonmeer, snavel en poten rood. Ze nestelden op daken, hooioppers, telegraafpalen. Nederland telde in datzelfde jaar het allerlaatste wilde broedpaar bij Grafhorst in de IJsseldelta. Daarna was de ooievaar uitgestorven bij ons.

Een tendens die zich ook elders in West-Europa aftekende. Eind jaren vijftig kwamen er al alarmerende berichten binnen, zoals deze van ornitholoog Ko Zweeres, tevens redacteur van het Algemeen Handelsblad: „Het begint er bedenkelijk veel op te lijken dat het tijdstip nabij is, waarop we vergeefs naar de terugkomst van onze ooievaars zullen uitzien! Ook in Oostenrijk vreest men de ooievaars te moeten missen.” De Duitse ecoloog en trekvogeldeskundige Holger Schulz noteert in 1954 in zijn boek over ooievaars: „Het aantal van de roodsnavels – elk jaar weer is dat in de kranten te lezen – neemt af. Onafwendbaar en verschrikkelijk snel.”

Niet alleen de ooievaar trof dit lot, ook een verscheidenheid aan soorten als slechtvalk, kleine en grote zilverreiger, oehoe, raaf, das, otter, bever, grote vuurvlinder, korhoen en kokerjuffer. De oorzaak van deze terugval kwam door landbouwgif, bejaging, versnippering van het leefmilieu, verstedelijking en vervuilde omgeving.

Grote zilverreiger.

Foto Soeren Stache/dpa-Zentralbild

Veertig jaar geleden was Nederland ooievaarloos. Alleen ver buiten de landsgrenzen kwam hij nog voor, zoals in Hongarije. Nu is de ooievaar niet weg te denken uit het weidelandschap, evenals de zilverreiger. De ooievaar beleefde een spectaculaire comeback van voorgoed verdwenen, althans zo leek het, naar ruim 1.650 broedparen dit seizoen.

Van de grote zilverreiger ontdekten vogelaars in 1978 het eerste broedpaar in de Oostvaardersplassen, nu kent ons land 340 paren en een kleine tweeduizend doortrekkers en overwinteraars, aldus Vogelbescherming Nederland. Het sneeuwwitte prachtkleed van deze sierlijke waadvogel werd hem bijna fataal: vanaf eind negentiende eeuw tot begin twintigste eeuw was het mode dameshoeden op te luisteren met zijn sierveren. Sinds het moment dat vogels wettelijk werden beschermd, in Nederland vanaf 1912, kon de soort zich geleidelijk herstellen. Velden vol zilverreigers of ooievaars zijn nu niet meer ongewoon.

Voorwaarde voor herintroductie is dat niet alleen de soort zelf hersteld wordt

Sleutelwoord voor deze wonderlijke terugkeer is herintroductie, ofwel het bewust uitzetten van inheemse dieren, zodat er een gezonde populatie kan ontstaan. Ook wettelijke bescherming en het creëren van een schonere leefwereld of het aanbieden van nestkasten dragen bij tot herstel of toename. In elk geval is menselijke bemoeienis de maatstaf.

„Het terugbrengen van een oorspronkelijke soort lost misschien een schuld uit het verleden in: we maken goed wat door ons toedoen is verdwenen”, staat in het standaardwerk Gewilde dieren. Herintroducties van dieren in Nederland (2021) van Mark Zekhuis, Louis van Oort en Luc Hoogenstein. Ook Verschenen of verdwenen. Ruim een eeuw Nederlandse broedvogels in beweging (2021) door Sovon Vogelonderzoek Nederland richt zich op de rentree van vogels. Nadrukkelijk gaat het om vogels van inheemse oorsprong, niet om verwilderde exoten als halsbandparkiet of nijlgans.

Drie beverparen

Voorwaarde voor herintroductie is dat niet alleen de soort zelf hersteld wordt, maar ook de natuurlijke omgeving waarin hij voorkwam. Het is dier én biotoop. Een goed voorbeeld van opnieuw uitzetten is de bever. Tot 1988 was het zien van een bever in de Nederlandse watergebieden onmogelijk, simpelweg omdat ze er niet waren. Op 1 oktober van dat jaar liet minister Gerrit Braks (Landbouw, CDA), begeleid door veel aandacht in de media, uit een kistje drie beverparen vrij in de Biesbosch „waarmee na bijna 200 jaar de bever terug was in de Nederlandse natuur”, meldt Gewilde dieren. Maar de vreugde was kortstondig. „Zo’n 30 jaar later kun je deze stevige waterzoogdieren op tal van plaatsen tegenkomen […]. Sterker nog, in bepaalde gebieden zijn het er al zoveel dat ze hier en daar weerstand beginnen op te roepen. Dit is misschien wel het bekendste voorbeeld van herintroducties in Nederland en een deel van de problematiek die daarbij komt kijken.”

Het succes in Zwitserland vond weerklank in Duitsland en ook Nederland

Herintroductie lijkt een mooie en betrekkelijk eenvoudige handelwijze: je maakt goed wat verdwenen is, je verruilt verlies tegen rijkdom, schraalheid verandert in biodiversiteit. Maar er zijn ecologische en maatschappelijke problemen aan verbonden, zoals de impact van de bever laat zien. Hij knaagt aan bomen en verspert daarmee waterwegen, hij verzwakt dijken. En vergeet niet dat in de tweehonderd jaar afwezigheid van de bever het Nederlandse landschap en het natuurlijke leefgebied ingrijpend zijn veranderd, en vooral: gekrompen.

Raaf, ooievaar grote vuurvlinder: drie soorten die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben. Dat deze drie in de natuur van nu te zien zijn, is te danken aan het fenomeen van opnieuw vrijlaten dat tegenwoordig ook rewilding wordt genoemd, ontwikkeling van nieuwe natuur. Bij de kunstmatigheid daarvan kun je ook vraagtekens plaatsen, zoals schrijver Koos van Zomeren betoogt in Alle vogels (2017): „Vroeger zag je een ooievaar in de wei staan omdat hij dat wilde, tegenwoordig staat er een ooievaar in de wei omdat wij dat willen.”

Men spreekt in dit verband van „wensnatuur”, „maakbare natuur” of zelfs „tuinieren met dieren”. De auteurs van Gewilde dieren beklemtonen dat door de druk op de natuur, klimaatverandering en de dreigende verdwijning van soorten „herintroducties meer en meer in de belangstelling komen te staan”. Niet alleen de bever, ook de ooievaar geldt als symbool van geslaagde herintroductie.

Ingenieus fokprogramma

De vogel heeft een lang traject afgelegd, dat begint in de jaren zestig in het Zwitserse dorp Altreu. Hier woonde Max Blösch, handballer op olympisch niveau en sportleraar, die in de naoorlogse tijd de ooievaars uit zijn jeugd miste. Hij stippelde een ingenieus fokprogramma uit met vogels uit Noord-Afrika, Hongarije, Polen en zelfs Rusland. In speciale kooien kwamen die tot broeden. Aanvankelijk liet hij de nakomelingen vrij, maar die gingen in het najaar op trektocht en kwamen nooit weerom. Hij besloot een volgende generatie nakomelingen ook in kooien tot broeden te brengen. Deze vogels verloren hun natuurlijke trekdrang. De derde generatie liet hij vrij rondvliegen. Deze vogels begonnen wel te broeden in de omgeving van Altreu en vormden zo een nieuwe populatie. Bij overlijden van Blösch in 1997 telde Zwitserland 170 broedparen.

Het succes in Zwitserland vond weerklank in Duitsland en ook Nederland. Hier werd in 1969 in Groot-Ammers in de Alblasserwaard het eerste Ooievaarsdorp Liesvelt geopend, een initiatief van Vogelbescherming Nederland. Hier werden ooievaars op dezelfde manier als in Altreu gefokt en vervolgens via twaalf buitenstations, verspreid over het land, geleidelijk in het wild uitgezet.

Zwart-glanzend sprookjesdier

Ook een inheemse vogel als de raaf, een tot de verbeelding sprekend zwart-glanzend sprookjesdier, is terug in ons land. Maar evenmin op eigen kracht. In 1900 was hij „weggevaagd”, zoals staat in Gewilde dieren, tot verdriet van vogelliefhebbers. In de jaren zestig werd met het fokken ervan in volières begonnen in zijn voormalige biotoop op de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en in Boswachterij Dwingeloo. Uiteindelijk duurde het tot in de jaren tachtig voordat hij in aantallen begon toe te nemen; nu telt Nederland zo’n 135 tot 155 wilde broedparen.

Ander voorbeeld van menselijk ingrijpen is de terugkeer van de oehoe, een reuzenuil die toch wel als zeer wild wordt ervaren. Dat is maar schijn. Zijn aanwezigheid is te danken aan het uitzetten van de jongen van vogels die in gevangenschap leefden, onder meer in de Eifel in de jaren zestig. Het waren dus, net als de ooievaars, gefokte oehoes. Vanaf de jaren tachtig broeden ze nu met behoorlijke aantallen in het wild: 2020 telde veertig broedparen, onder meer in de steengroeven van Zuid-Limburg, bij Winterswijk en op de Veluwe. Daar is de oehoe ook een geduchte predator van de slechtvalk, een andere vogel die tot de gewilde dieren behoort. Zo grijpt de ene herintroductie in op de andere welkom geheten soort.

De terugkeer van sommige soorten kunnen we gerust als een groot mirakel beschouwen

Het mannetje van de grote vuurvlinder.

Foto Klaas van Haeringen/Buiten-Beeld/HH

Ook vlinders kun je in gevangenschap grootbrengen, zoals de grote vuurvlinder bewijst. Deze stralend oranjerode dagvlinder leeft uitsluitend in enkele laagveengebieden, onder meer in de Weerribben. Hij is ernstig bedreigd en sinds de jaren vijftig neemt hij sterk af. Met het loslaten van gekweekte exemplaren en gericht beheer hoopt men de vlinder te behouden. Ooit kwam hij in Groot-Brittannië voor, reden dat de Nederlandse vuurvlinders daarheen werden vervoerd, maar dit mislukte.

Niet elke herintroductie heeft kans van slagen. Het uitzetten van het korhoen bijvoorbeeld op de Sallandse Heuvelrug bleek een vergeefse poging. Rond 1940 kwamen in Nederland ruim 5.000 hanen voor, eind jaren zeventig nog 450 en na 1997 gaat het slechts om enkele exemplaren in Salland. Mogelijk zal hij ondanks alle inspanning verdwijnen. Verslechtering van het leefgebied door hoge stikstofdepositie, verzuring en predatiedruk zijn de soort noodlottig. Om hem te redden werden exemplaren uit Zweden losgelaten, in gevangenschap gefokte dieren. Het ontbreekt deze vogels, zoals Gewilde dieren stelt, aan „anti-predator gedrag”, waardoor ze niet of nauwelijks in het wild kunnen overleven.

Toch overheerst optimisme: 65 procent van de herintroducties is geslaagd, aldus Sovon Vogelonderzoek. Tussen 1900 en nu zijn er 12 soorten verdwenen en 49 bijgekomen. Eigenlijk bestond er in de begintijd van de herintroducties geen enkele maatstaf, iedereen kon min of meer gaan fokken en loslaten van dieren. Pas in 2008 zijn er regels vastgesteld met aandachtspunten zoals welke dieren, de oorspronkelijkheid van de soort, noodzaak, de kans op herstel, eventuele schade en maatschappelijke of ecologische consequenties.

Huiskatten en vossen

Sommige vogelliefhebbers wijzen bijvoorbeeld naar de ooievaar als veroorzaker van de afname van het aantal weidevogels, omdat de ooievaar de juvenielen zou bejagen. Dit misverstand is hardnekkig. Weidevogels hebben juist het meest te duchten van verwilderde huiskatten, vossen, zilvermeeuwen, buizerds en raven. Toevallig is die laatste ook weer een gewenste vogel.

Niet elke nieuwe soort is via menselijk handelen in onze natuur terechtgekomen. De grote en kleine zilverreiger, kraanvogel, vis- en zeearend hebben zich op eigen kracht binnen de landsgrenzen gevestigd, een terugkeer die we gerust als een groot mirakel kunnen beschouwen. In elk geval óók een bewijs van de veerkracht van de natuur.

Hun spontane, vrije vestiging stelt herintroductieprogramma’s in een ander daglicht: als deze soorten zelfstandig ons land hebben geherkoloniseerd, dan hadden ooievaar, raaf en oehoe dat misschien ook kunnen doen. Was de introductie van wenssoorten in een wensnatuur dan overbodig geweest? Nee, beslist niet. Natuurliefhebbers zijn nog altijd blij met zilverreiger of oehoe, vuurvlinder of otter. Ze horen bij onze wereld zoals die eens was, en nu weer is.