N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Archeologie Bij Bunnik ligt een van de grootste Romeinse forten van Nederland. Maar goed onderzoek is er nooit naar gedaan.
Na Nijmegen is fort Vechten, bij Bunnik, de grootste Romeinse vindplaats in Nederland. Met het legerdorp erbij zo’n 50 hectare. Tot die conclusie komt Jasper de Bruin, op basis van onderzoek voor kleine tentoonstelling Vondsten uit Fort Vechten, die deze donderdag opent. De Bruin is conservator Nederland in de Romeinse tijd van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden. „Des te opvallender dat het fort en de directe omgeving nooit goed zijn onderzocht. Ik ben er bijvoorbeeld van overtuigd dat ze hier net als in Vindolanda bij de Muur van Hadrianus [in Schotland] met inkt briefjes op bast hebben geschreven. Met de juiste onderzoeksmethoden zouden die ook nu nog bij Vechten en elders gevonden kunnen worden langs de Limes”, de grens van het Romeinse Rijk.
Al in de late zestiende eeuw was bekend dat er bij Vechten een Romeinse vindplaats is. „Particuliere verzamelaars haalden er vooral munten en scherven uit de grond”, weet De Bruin. Vanaf 1829 zijn er regelmatig ‘officiële’ opgravingen geweest, ook door het RMO, die onder meer samenhingen met de bouw van een fort voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de aanleg van snelweg A12. „Een van de archeologen van het RMO, August Remouchamps, is in 1927 overleden als gevolg van een infectie die hij tijdens de opgraving had opgelopen.”
De opgravingen door verschillende instanties waren volgens De Bruin vooral op het fort zelf gericht. „En veel van die opgravingen zijn nooit gepubliceerd.”
Strategisch gelegen
Toch is de geschiedenis van het fort in grote lijnen na te vertellen. Rond 5 voor Christus hebben de Romeinen een fort bij Vechten gebouwd. Daarmee is het een van de oudste van de Limes. Het was van hout en lag strategisch bij een splitsing van de Rijn; via de Vecht en het Flevomeer was er een verbinding naar het noorden en via de Rijn en de Oude Rijn konden de Romeinen rechtstreeks naar de Noordzee. In de loop der jaren is het een paar keer herbouwd; een keer nadat het was weggespoeld door een overstroming van de Rijn en een keer nadat het in brand was opgegaan, mogelijk tijdens de Bataafse opstand in 69. Aan het einde van de tweede eeuw is er bij Vechten een stenen fort van 150 bij 180 meter gebouwd, met in het midden een stenen hoofdkwartier. Tot 275 n.Chr. is het in gebruik gebleven.
De vondsten uit het fort vertellen dat het bij Vechten niet om een doorsnee fort ging. „De meeste forten in Nederland hadden een bezetting van vijfhonderd man, bij Vechten waren het er duizend.” Die hoorden in de tweede eeuw bij de Ala I Thracum, een ruiteronderdeel uit de Balkan. De Bruin: „Ze deden verkenningen op bijvoorbeeld de Utrechtse Heuvelrug en ook dienden ze in nood als aanvalswapen. Je kunt ze vergelijken met een paar Leopard-tanks als reserve.” Het belang van Vechten, dat volgens een inscriptie Fectio heette, blijkt ook uit teksten op wijaltaren. „De gouverneur van Neder-Germanië is hier geweest, evenals twee legioenscommandanten.”
Met dergelijke schoenen liep je niet door de blubber
Jasper de Bruin Rijksmuseum van Oudheden
Zoals bij zoveel forten was er rond het fort een vicus, een dorp met familie van de militairen en handelaren. „Bij Vechten had het een kleinstedelijk karakter. In elke vondstcategorie steekt het uit boven de andere vici aan de Nederlandse Limes. Pottenbakkers uit Gallië, die we aan hun stempels kunnen herkennen, maakten speciaal voor Vechten kistenvol luxe terra sigillata, hard rood gekleurd aardewerk. Fragmenten wijzen op rijk versierde fresco’s en tussen het leren schoeisel zitten ook veel schoenen met genaaide zolen; een aanwijzing dat de straten geplaveid waren, want met dergelijke schoenen liep je niet door de blubber.”
Badhuis en amfitheater
De Bruin denkt dat Vechten te vergelijken was met het ruiterijfort Weissenburg in Duitsland, waar de vicus zo’n 2.500 inwoners kende en over een badhuis beschikte. „Bij Vechten moet je waarschijnlijk ook aan een badhuis en misschien wel een amfitheater denken. Met geofysisch onderzoek zou zonder opgraven vastgesteld kunnen worden of die nog ergens in de bodem zitten.”
Nu hij toch bezig is met wensen voor toekomstig onderzoek: „Bij Vechten zijn veel houten schrijfplankjes gevonden die nu onderzocht worden. Daarbij gaat het vooral om ingekraste formele teksten als contracten, maar net als in Vindolanda moeten ze ook gewone brieven hebben geschreven. Inktpotten genoeg. Ook hebben we mesjes waarmee de rietpennen gesneden werden. Om de tere houten briefjes zelf te vinden moeten we alleen anders gaan opgraven.” De Bruin verwijst naar Engeland. „Zij troffelen, waar wij een graafmachine en een schep gebruiken.”
Vechten zou volgens hem een goede testlocatie zijn, ook in het huidige stelsel van commerciële archeologie. „Niemand kan beweren dat deze arbeidsintensieve onderzoeksmethode te duur is. Zelfs in de City in Londen, in de duurste grond, hebben archeologen schrijfplankjes uitgetroffeld.”