N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Pensioenen De grote pensioenhervorming gaat door, besloot de Eerste Kamer dinsdag. Ondanks grondwettelijke bezwaren en ‘dubbele petten’.
Het nieuwe pensioenstelsel gaat er komen. Na vijftien jaar van maatschappelijke discussies, een polderakkoord tussen werkgevers en vakbonden en meer dan 125 uur aan politieke debatten, ging de Eerste Kamer dinsdagavond akkoord, met iets minder dan twee derde meerderheid. Daarmee wordt de grootste pensioenverandering sinds 1954 in gang gezet.
Maar rustig eindigde het debat allerminst: in de slotfase kwamen er ineens twee gevoelige staatsrechtelijke kwesties op, wat dinsdag overdag leidde tot nieuwe, urenlange discussies in de Eerste Kamer. Met als meest prangende kwestie: is voor deze pensioenwet een tweederdemeerderheid nodig?
Lees ook: De pensioenfondsen staan nu voor een monsteroperatie
De wet regelt dat werknemers tussen 2024 en 2028 persoonlijke pensioenpotjes krijgen, waarin het vermogen dat zij nú hebben opgebouwd centraal staat. Beloftes over de hoogte van de toekomstige uitkering verdwijnen. Daarnaast hoeven pensioenfondsen geen grote financiële reserves meer aan te houden. Mensen zullen beleggingswinsten en -verliezen daardoor sneller terugzien in hun pensioenpotje of hun uitkering.
Naast de vier regeringspartijen VVD, D66, CDA en ChristenUnie, stemden dinsdagavond ook de oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en SGP hier voor.
Brief van hoogleraren
Dat voor de pensioenwet een tweederdemeerderheid nodig zou zijn, werd vorige week voor het eerst geopperd door SP-senator Tiny Kox. Hij werd toen slechts gesteund door andere politieke tegenstanders van de pensioenwet, zoals 50Plus en PVV.
Maar maandag kreeg hij bijval van drie hoogleraren staatsrecht, die op verzoek van SP en 50Plus een open brief aan de Eerste Kamer schreven. Daarin wezen Wim Voermans, Paul Bovend’Eert en Joost Sillen erop dat de pensioenwet een passage bevat die over het pensioen van politici gaat. En voor iedere aanpassing van het salaris of pensioen van politici is een tweederdemeerderheid nodig, betogen zij.
Daarbij verwijzen zij naar artikel 63 van de Grondwet. Daarin staat dat „geldelijke voorzieningen” van politici, dus ook hun pensioen, alléén met een tweederdemeerderheid veranderd mogen worden. Dit artikel is ooit bedacht om te voorkomen dat politici zichzelf te gemakkelijk kunnen bevoordelen.
De redenering van minister Carola Schouten (Pensioenen, ChristenUnie) is precies andersom. Deze passage staat juist in de pensioenwet om te voorkómen dat een tweederdemeerderheid nodig is, zegt zij. Concreet regelt die passage namelijk dat het pensioen van „politiek ambtsdragers”, zoals Tweede Kamerleden en wethouders, níét geraakt wordt door de wijzigingen in de pensioenwet.
Het is de bedoeling dat er later een aparte wet komt voor de politieke pensioenen, en die moet wél een tweederdemeerderheid krijgen.
Niet nieuw
Het kabinet had deze uitleg al in de wetstoelichting opgenomen. De Raad van State heeft daar in zijn advies over de wet geen enkele opmerking over gemaakt, merkte Schouten op. Ook wees ze erop dat haar interpretatie niet nieuw is. Ze somde allerlei eerdere wetswijzigingen op die kleine, puur technische wijzigingen aanbrachten aan het pensioen van politici. In die gevallen kozen de Tweede en Eerste Kamer in geen enkel geval voor een stemming met tweederdemeerderheid.
Dat argument is relevant, vindt Tom Barkhuysen, advocaat en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden. „Precedenten zijn van belang in het staatsrecht.” En uiteindelijk bepalen de Tweede en Eerste Kamer zelf, zegt hij, hoe de Grondwet geïnterpreteerd moet worden. „We hebben nog geen rechterlijke toetsing aan de Grondwet.”
Voermans, Bovend’Eert en Sillen vinden dat de Grondwet duidelijk is: die maakt geen onderscheid tussen technische en inhoudelijke wijzigingen, schrijven zij.
De Eerste Kamer volgde in ruime meerderheid de uitleg van de minister: alleen de partijen die tegen de wet zijn, deden dat niet. SGP-senator Peter Schalk las het Grondwetsartikel nog eens integraal voor en benadrukte dat de tekst spreekt over „geldelijke voorzieningen” van politici. „Dat is echt iets anders dan een technische wijziging zoals hier voorgesteld wordt. De geldelijke voorziening van bijvoorbeeld Tweede Kamerleden blijft ongewijzigd.”
Dubbele petten
Hoogleraar Bovend’Eert had nóg een kanttekening bij het pensioendebat: in NRC betoogde hij dat de Eerste Kamerleden Ria Oomen (CDA), Henriëtte Prast (PvdD) en Paul Rosenmöller (GroenLinks) zich moeten onthouden van de stemming, omdat zij betrokken zijn bij een pensioenfonds.
Oomen en Rosenmöller zitten in het bestuur van een pensioenfonds, Prast is lid van de raad van commissarissen van een pensioenverzekeraar. Hier is sprake van „(de schijn van) belangenverstrengeling”, concludeerde Bovend’Eert. Een vierde senator noemde de hoogleraar niet: Martin van Rooijen van 50Plus is lid van het ‘verantwoordingsorgaan’ van pensioenfonds ABP.
Lees ook: Een miljardenoperatie met de pensioenen – waar is dat voor nodig?
Dat een senator in de betrokken sector werkt, bijvoorbeeld als pensioenfondsbestuurder, is op zichzelf geen probleem, vindt hoogleraar Barkhuysen. „Je moet van geval tot geval kijken”, zegt hij. Waarbij de belangrijkste vraag is: worden pensioenfondsen, of specifiek het pensioenfonds van deze senator, bevoordeeld of benadeeld door het wetsvoorstel? Oftewel: heeft de senator daardoor een duidelijk belang bij de wet?
Dat senatoren praktijkervaring hebben is juist hoe de Eerste Kamer bedoeld is, zegt Barkhuysen „Met parttime-leden die allerlei sectoren van de samenleving kennen.” Daar kun je ook het voordeel van inzien, zegt hij. „Ik zie liever een pensioenfondsbestuurder die meepraat en meestemt over deze wet dan iemand die geen kennis van zaken heeft. Tenzij er sprake is van bevoordeling.”
Deze kwestie werd in de Eerste Kamer uiteindelijk maar kort besproken. De vier senatoren met een pensioenfunctie stemden alle vier mee over de wet, geheel volgens hun partijlijn. Twee voor, twee tegen.